ECLI:NL:RBDHA:2022:5972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
20/6089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering wegens verwijtbaar niet aanvaarden van werk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas. Eiseres had sinds 17 april 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). In het tweede kwartaal van 2020 kreeg zij een aanbod voor een baan als accountmanager bij een bedrijf, maar na onderhandelingen over de arbeidsovereenkomst besloot het bedrijf om haar niet in dienst te nemen. Verweerder, het college, legde daarop een maatregel op en verlaagde de bijstandsuitkering van eiseres met 100% voor de duur van één maand, omdat zij volgens verweerder verwijtbaar had gehandeld door de aangeboden baan niet te aanvaarden.

Eiseres ging in beroep tegen deze maatregel en betwistte dat haar kon worden verweten dat zij de baan niet had gekregen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat haar handelen niet verwijtbaar was. De rechtbank stelde vast dat eiseres de aangeboden baan had kunnen aanvaarden, maar dat zij door haar onderhandelingen en communicatie met de werkgever de kans op het verkrijgen van de baan had bemoeilijkt. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht de bijstandsuitkering had verlaagd, omdat eiseres niet had voldaan aan haar verplichtingen om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

De rechtbank oordeelde ook dat de financiële gevolgen van de maatregel voor eiseres niet voldoende reden waren om van de maatregel af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de bijstandsuitkering te verlagen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6089

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.G. Eckhardt),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Boere).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder het recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) bij wijze van maatregel verlaagd met 100 % voor de duur van één maand.
Bij besluit van 30 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en heeft via een beeldverbinding deelgenomen aan de behandeling van haar beroep. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft sinds 17 april 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Pw. In het tweede kwartaal van 2020 vindt eiseres een baan, een aanstelling voor een jaar, als accountmanager AGF bij het bedrijf [B.V.] BV in [vestigingsplaats]. Eiseres ontvangt op 4 mei 2020 het concept van de arbeidsovereenkomst. Eiseres treedt vervolgens in onderhandeling over de voorwaarden, met name de duur van de overeenkomst en de boeteclausule. De arbeidsovereenkomst wordt vervolgens enigszins aangepast, maar eiseres blijft moeite houden met de inhoud ervan. Naar aanleiding van de daaropvolgende correspondentie ziet Boss Fruit & Food er op 11 mei 2020 vanaf om eiseres in dienst te nemen, omdat – naar het bedrijf aangeeft – er geen match meer is.
2. Verweerder ziet in de wijze waarop eiseres in onderhandeling is getreden met de potentiële werkgever een maatregelwaardige gedraging nu zij, aldus verweerder, hiermee het vinden of aannemen van betaald werk moeilijker heeft gemaakt danwel belemmerd. Na het zogeheten hoor- en wederhoorgesprek op 15 mei 2020 besluit verweerder de uitkering van eiseres met ingang van 1 juni 2020 bij wijze van maatregel te verlagen met 100 % gedurende een maand. Verweerder handhaaft dit besluit na heroverweging in bezwaar.
3. Eiseres betwist in beroep dat haar kan worden verweten dat zij de aangeboden baan uiteindelijk niet heeft gekregen. Daarnaast is volgens eiseres sprake van dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten besluiten een minder ingrijpende maatregel op te leggen, of daar helemaal vanaf te zien.
4. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
Wettelijk kader4.1. Een belanghebbende als eiseres is – kort gezegd – verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden; artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw.
Verweerder verlaagt in ieder geval de bijstand wanneer een belanghebbende de verplichting het aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet nakomt; artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, van de Pw.
De hoogte van die verlaging is 100 % voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Pw, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. Artikel 9, eerste lid, van de Afstemmingsverordening Participatiewet gemeente Zuidplas 2015 bepaalt dat die maatregel gedurende een maand wordt opgelegd.
Verweerder ziet af van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; artikel 18, negende lid, van de Pw.
Verweerder stemt de op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken; artikel 18, tiende lid, van de Pw.
Verwijtbaarheid
4.2.
Niet in geschil is dat eiseres met ingang van 15 mei 2020 een baan als accountmanager AGF kon krijgen bij het bedrijf [B.V.] BV in [vestigingsplaats] en dat zij uiteindelijk deze baan niet heeft gekregen. In geschil is het standpunt van verweerder dat dit aan eiseres te wijten is.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om aan te tonen dat haar niet kan worden verweten dat zij de baan is misgelopen. Het volgende is daarbij van belang.
4.4.
Eiseres kon met ingang van 15 mei 2020 bij het bedrijf [B.V.] BV als accountmanager aan de slag voor de duur van een jaar tegen een salaris van € 4.250,- bruto. Na het aanvaarden van deze baan zou eiseres niet langer afhankelijk zijn geweest van bijstand.
4.5.
Eiseres heeft na de ontvangst van de concept-arbeidsovereenkomst per e-mail meermaals bij de werkgever haar bedenkingen geuit met betrekking tot die overeenkomst. Op basis van haar e-mails, en de toelichting ter zitting, kan worden geconcludeerd dat eiseres, in plaats van een contract voor een jaar, een arbeidscontract voor onbepaalde tijd wenste. Een tijdelijk contract achtte eiseres, gelet op haar (negatieve) ervaring met concurrentiebedingen, haar ruime werkervaring, talenkennis en connecties in de branche, een onvoordelige overeenkomst, nu het risico zou bestaan dat haar nieuwe werkgever haar na een jaar aan de kant zou zetten, maar wel haar connecties zou overnemen, en ook overigens een jaar voor het opzetten van een onderneming in kwestie, naar het inzicht van eiseres, te kort zou zijn.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat eiseres het verkrijgen van de daadwerkelijk voorhanden zijnde baan, een betrekking voor de duur van één jaar, verhinderd heeft, althans bemoeilijkt heeft. Daarbij betrekt de rechtbank voorts de toon van de communicatie, in het bijzonder de, naar het oordeel van de rechtbank in het kader van onderhandelingen ongepaste, mededeling tegenover de potentiële werkgever dat zij na lezing zich verre van prettig bij het contract voelde omdat zij bij tekening daarvan in vele gevallen ‘de Sjaak’ zou zijn.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank doet daaraan niet af dat een bijstandsgerechtigde mag proberen gunstiger voorwaarden te bedingen indien hem algemeen geaccepteerde arbeid wordt aangeboden. Immers, met een poging als voornoemd, bestaat het risico dat de uiteindelijk geen arbeidsovereenkomst tot stand komt, en de bijstandsgerechtigde daarvan een verwijt kan worden gemaakt als hier bedoeld. [1]
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank waren de betreffende voorwaarden, een duur van één jaar alsmede een boeteclausule ten aanzien van het respecteren van bedrijfsgeheimen, van zodanige aard, mede gelet op de salariëring van de functie, dat verweerder van eiseres in redelijkheid kon verlangen dat eiseres de aangeboden (gewijzigde) arbeidsovereenkomst zou aanvaarden. Dat eiseres na het aflopen van de tijdelijke arbeidsovereenkomst misschien opnieuw zou zijn aangewezen op bijstand, is daartoe onvoldoende reden.
4.9.
Gelet hierop heeft verweerder terecht vastgesteld dat sprake is van het verwijtbaar niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Afstemming
4.10.
Eiseres betoogt dat verweerder op grond van dringende redenen de maatregel met toepassing van artikel 18, tiende lid, van de Pw, daarop had moeten afstemmen. De verlaging van 100 % voor de duur van een maand zou immers leiden tot verergering van haar schuldenproblematiek met hogere incasso- en deurwaarderskosten en eventuele huisuitzetting, omdat zij de huur dan niet meer kon betalen.
4.11. Ook deze beroepsgrond slaagt niet, nu eiseres haar stellingen niet heeft onderbouwd. Daarbij geldt dat ernstige financiële gevolgen op zichzelf geen reden zijn om van een maatregel af te zien, omdat dit inherent is aan het verlagen van de uitkering.In dit geval werkt de bestreden maatregel bovendien slechts gedurende één maand.
4.12.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat verweerder op grond van artikel 18, vierde lid, van de Pw in verbinding met artikel 9, eerste lid, van de Afstemmingsverordening Participatiewet gemeente Zuidplas 2015 gehouden was de bijstand bij wijze van maatregel met 100 % te verlagen gedurende een maand.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de CRvB van 1 mei 2018; ECLI:NL:CRVB:2018:1293