ECLI:NL:RBDHA:2022:6013
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij echtgenote wegens gebrek aan feitelijke invulling van het huwelijksleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn echtgenote in Nederland te kunnen verblijven. Deze aanvraag was de tweede in een reeks, aangezien de eerste aanvraag in 2019 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat er feitelijk invulling werd gegeven aan het huwelijksleven met zijn echtgenote. De rechtbank stelde vast dat de eiser bij zijn huidige aanvraag voornamelijk dezelfde stukken had overgelegd als bij de eerdere aanvraag, die al eerder waren beoordeeld en niet voldoende waren bevonden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had voldaan aan de vereisten voor een herhaalde aanvraag, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren gepresenteerd die de afwijzing van de eerdere aanvraag konden onderbouwen.
De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris niet verplicht was om de eiser en zijn echtgenote te horen in bezwaar, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de ingediende bezwaren niet tot een ander besluit konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de aanvraag voor de mvv af, met de overweging dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor de feitelijke invulling van het huwelijksleven. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 april 2022, en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.