ECLI:NL:RBDHA:2022:6015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/2922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en jongvolwassenenbeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Liberiaanse vrouw geboren in 1973, heeft een aanvraag ingediend om bij haar dochter, referente, in Nederland te verblijven. Referente, geboren in 1992, heeft de aanvraag ingediend op basis van het verblijfsdoel 'familie en gezin'. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat referente niet onder het jongvolwassenenbeleid valt en dat er geen sprake is van 'more than normal emotional ties' tussen eiseres en referente.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de claim dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referente, mede door de psychische problemen van referente. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat referente niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, aangezien zij op het moment van de aanvraag al 27 jaar oud was en niet meer bij haar moeder woonde. Bovendien is er onvoldoende bewijs geleverd dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, zoals vereist voor gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een substantiële emotionele band voor de erkenning van gezinsleven en de rol van het jongvolwassenenbeleid in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2922

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hoogendoorn).

Procesverloop

In het besluit van 10 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen.
In het besluit van 6 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 1 april 2022. Referente was aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1973 en heeft de Liberiaanse nationaliteit. Zij wenst bij haar dochter, [referente] (referente), geboren op [geboortedag 2] 1992 in Liberia, in Nederland te verblijven. Referente heeft daartoe op 2 oktober 2019 voor haar moeder een aanvraag voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ ingediend.
2. Verweerder handhaaft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag.
De familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente is niet aangetoond. Referente voldoet niet aan het jongvolwassenenbeleid [1] en er is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente. Daarom is niet gebleken van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [2] en kan verweerder niet toekomen aan de belangenafweging.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert, kort samengevat, aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat referente niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Referente heeft medische/psychische problemen waardoor er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen moeder en dochter is. Verweerder heeft ten onrechte getoetst of er sprake is van exclusieve afhankelijkheid, terwijl hij had moeten beoordelen of er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn. [3] Verweerder heeft ook onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van gezinsleven. Betrokken had moeten worden dat eiseres door referente financieel wordt ondersteund [4] . Ook de verklaring van [A] had verweerder bij het bestreden besluit moeten betrekken. Daarnaast had verweerder nader onderzoek moeten aanbieden om de familierechtelijke relatie aan te tonen en moeten horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het jongvolwassenenbeleid
4. Eiseres voert in de beroepsgronden aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat eiseres niet aan het jongvolwassenbeleid voldoet. De rechtbank overweegt dat uit het jongvolwassenenbeleid volgt dat onder bepaalde voorwaarden gezinsleven wordt aangenomen tussen ouders en een jongvolwassenen kind zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het beleid is van toepassing als het meerderjarige kind jongvolwassen is; met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft; niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en geen zelfstandig gezin heeft gevormd. Volgens de toelichting bij de wijziging van dat beleid [5] neemt verweerder bij kinderen tussen 18 jaar oud en ongeveer 25 jaar oud aan dat sprake is van een jongvolwassenen kind. Voor zover eiseres meent dat referente onder het jongvolwassenenbeleid valt, volgt de rechtbank haar niet. Nu referente ten tijde van de aanvraag al 27 jaar oud was en sinds 2015 niet meer samen met haar moeder woonde, heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat zij niet onder het jongvolwassenenbeleid valt.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
5. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM [6] en de Afdeling [7] is voor de vaststelling van gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen normaal gesproken vereist dat meer dan de normale emotionele banden (more than the normal emotional ties) bestaan, voordat toelating op grond van artikel 8 van het EVRM geboden is. Bij de beoordeling van de vraag of hiervan sprake is, zijn een aantal factoren van belang. Die factoren zijn de eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van ‘more than the normal emotional ties’ tussen eiseres en referente. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat referente een volwassen vrouw van 29 jaar is, van 2013 tot 2015 in Thailand gestudeerd heeft en sinds 2015 in Europa verblijft zonder haar moeder. Hoewel uit de verklaring van de behandelend psychiater bij het Sinai Centrum blijkt dat referente psychische problemen heeft en daarvoor ook onder behandeling staat, is onvoldoende onderbouwd waarom dat maakt dat sprake is van meer dan de normale emotionele banden. De rechtbank begrijpt dat referente steun haalt uit het contact met haar moeder, maar zij heeft niet onderbouwd hoe haar moeder invulling geeft aan die steun. Ook is niet is gebleken dat zij niet kan functioneren zonder haar moeders aanwezigheid. Uit de verklaring van de behandelend psychiater volgt alleen dat de aanwezigheid van eiseres van grote steun zou zijn bij de behandeling van referente, maar niet dat de aanwezigheid noodzakelijk is. Bovendien heeft referente zich sinds 2015 ook zonder haar moeder staande weten te houden. Referente heeft via videogesprekken contact met haar moeder en niet is onderbouwd waarom het contact niet op die manier onderhouden kan worden. De stelling dat referente haar moeder financieel steunt, voor zover zij dat kan, is niet met stukken onderbouwd en strookt ook niet met haar verklaring bij Vluchtelingen Werk Nederland van 14 januari 2020. Daarin verklaart referente dat zij leeft van een uitkering en financiële problemen heeft waardoor zij haar moeder geen geld kan sturen. Het betoog dat verweerder ten onrechte heeft beoordeeld of er een exclusieve afhankelijkheid bestaat in plaats van alle bijkomende elementen van afhankelijkheid te beoordelen, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft de overgelegde stukken en aangevoerde omstandigheden in zijn beoordeling betrokken. Dat verweerder niet expliciet op de verklaring van [A] is ingegaan, doet daar niet aan af. Ter zitting is, desgevraagd, niet duidelijk geworden wie hij is en wat zijn relatie tot eiseres en referente is. Bovendien volgt uit de verklaring niet dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referente en haar moeder.
7. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar dochter bestaat. Van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM is daarom geen sprake. Nu verweerder de aanvraag alleen al daarom heeft mogen afwijzen, komt de rechtbank niet toe aan de beroepsgronden over de familierechtelijke relatie.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Eiseres verwijst naar het arrest Kopf en Liberda t. Oostenrijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 17 januari 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806.
4.Eiseres verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
5.Besluit van 4 september 2016, WBV 2016/11.
6.Bijvoorbeeld EHRM 3 juli 2001, 47390/99 (Javeed/Nederland).