ECLI:NL:RBDHA:2022:6034
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van afhankelijkheidsrelatie en arrest K.A.
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Vietnamese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet, met als doel in Nederland te verblijven bij haar partner, referent. De aanvraag werd echter afgewezen door verweerder, die stelde dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat zij niet van elkaar gescheiden konden worden, zoals vereist door het arrest K.A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Eiseres was het niet eens met de afwijzing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 mei 2022 was eiseres en haar gemachtigde niet aanwezig, terwijl de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres eerder een verblijfsvergunning had gekregen, maar deze was ingetrokken omdat er sprake was van een schijnrelatie. De rechtbank oordeelde dat de medische stukken die eiseres had overgelegd niet voldoende waren om een afhankelijkheidsrelatie aan te tonen. Bovendien was eiseres inmiddels teruggekeerd naar Vietnam, wat erop wijst dat zij en referent zich zonder elkaar konden redden.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de motivering van verweerder en dat het beroep ongegrond was. Eiseres werd erop gewezen dat zij een nieuwe aanvraag voor uitstel van vertrek kon indienen als zij dat nodig achtte. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, in aanwezigheid van griffier mr. F.E.J. Valk. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.