ECLI:NL:RBDHA:2022:6034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
NL21.9886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van afhankelijkheidsrelatie en arrest K.A.

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Vietnamese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet, met als doel in Nederland te verblijven bij haar partner, referent. De aanvraag werd echter afgewezen door verweerder, die stelde dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat zij niet van elkaar gescheiden konden worden, zoals vereist door het arrest K.A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Eiseres was het niet eens met de afwijzing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 mei 2022 was eiseres en haar gemachtigde niet aanwezig, terwijl de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres eerder een verblijfsvergunning had gekregen, maar deze was ingetrokken omdat er sprake was van een schijnrelatie. De rechtbank oordeelde dat de medische stukken die eiseres had overgelegd niet voldoende waren om een afhankelijkheidsrelatie aan te tonen. Bovendien was eiseres inmiddels teruggekeerd naar Vietnam, wat erop wijst dat zij en referent zich zonder elkaar konden redden.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de motivering van verweerder en dat het beroep ongegrond was. Eiseres werd erop gewezen dat zij een nieuwe aanvraag voor uitstel van vertrek kon indienen als zij dat nodig achtte. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, in aanwezigheid van griffier mr. F.E.J. Valk. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9886

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R. Dhalganjansing),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-Van Berckel).

Procesverloop

In het besluit van 16 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw [1] afgewezen.
In het besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 4 mei 2022. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. De gemachtigde van verweerder was aanwezig. Aan de zijde van verweerder was ook mr. Y.D. Ancion aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1984 en heeft de Vietnamese nationaliteit. Zij wenst in Nederland te verblijven bij haar partner, [referent] (referent), op grond van een afgeleid verblijfsrecht dat voortvloeit uit artikel 20 VWEU [2] en het arrest K.A. [3]
2. Verweerder handhaaft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag omdat eiseres niet heeft onderbouwd dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in het arrest K.A.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. verweerder heeft het arrest K.A. te beperkt uitgelegd. Ten onrechte heeft verweerder de medische stukken zelf beoordeeld en niet voorgelegd aan het BMA [4] . Verder is haar vorige verblijfsvergunning ten onrechte ingetrokken en is er geen sprake van een schijnrelatie tussen haar en referent. Daarnaast zal haar uitzetting leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder dient haar daarom uitstel van vertrek te verlenen. Eiseres doet een beroep op artikel 8 van het EVRM [5] . Ook heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ingetrokken verblijfsvergunning
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 29 januari 2016 aan eiseres een verblijfsvergunning heeft verleend voor verblijf bij referent. Bij besluit van 13 november 2018 heeft verweerder de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken omdat sprake was van een schijnrelatie tussen eiseres en referent. Het beroep van eiseres is bij uitspraak [6] van 30 maart 2020 door de rechtbank Den Haag ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de hoogste bestuursrechter op 10 juni 2020 bevestigd. [7] Daarmee staat in rechte vast dat verweerder de verblijfsvergunning van eiseres mocht intrekken omdat sprake is van een schijnrelatie. De beroepsgronden hierover behoeven daarom geen bespreking.
Arrest K.A.
5. Uit het arrest K.A. volgt dat tussen twee volwassen familieleden een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU kan bestaan. Daarvan is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake en doet zich enkel voor in gevallen waarin tussen twee volwassenen een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat zij op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. De medische stukken over referent die zijn overgelegd dateren op één na van voor de komst van eiseres naar Nederland. Het enige stuk dat van na de komst van eiseres in Nederland is, dateert van ruim vier jaar geleden. In geen van de stukken wordt de rol van eiseres bij de verzorging van referent beschreven. Het betoog dat verweerder de medische stukken niet mag beoordelen en de stukken aan het BMA had moeten voorleggen, slaagt niet. Verweerder oordeelt enkel of uit de medische stukken een bijzondere afhankelijkheidsverhouding tussen eiseres en referent volgt. Verweerder heeft zich niet uitgelaten over de medische situatie van referent, enkel over de rol van eiseres bij de verzorging van referent. Eiseres heeft verder niet onderbouwd waarom er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie met referent dat zij niet van elkaar gescheiden kunnen worden. Bovendien is eiseres inmiddels teruggekeerd naar Vietnam en kunnen zij en referent zich kennelijk zonder elkaar staande houden.
Artikel 3 van het EVRM
6. Eiseres betoogt dat haar uitzetting naar Vietnam vanwege medische redenen zal lijden tot schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond buiten deze procedure omgaat. Indien eiseres van mening is dat haar uitstel van vertrek moet worden verleend, staat het haar vrij om een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
Hoorplicht
7. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder, gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd van het horen heeft mogen afzien, omdat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat wat in bezwaar is aangevoerd niet tot een andersluidend besluit kon leiden.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.Arrest K.A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308.
4.Bureau Medische Advisering.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Uitspraak van rechtbank Den Haag van 30 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2892.
7.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juni 2020, 202002689/1/V2.