ECLI:NL:RBDHA:2022:6037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
NL21.11771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) wegens niet behoren tot gezin van referent bij binnenkomst in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Syrische vrouw, had een aanvraag ingediend om bij haar echtgenoot in Nederland te verblijven. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eiseres niet feitelijk tot het gezin van de referent behoorde op het moment van zijn binnenkomst in Nederland. Eiseres was van mening dat de afwijzing onterecht was, omdat zij en de referent inmiddels getrouwd waren en zij een gezinsband hadden aangetoond tijdens het asielproces van de referent.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de referent op 16 augustus 2019 in Nederland is ingereisd, terwijl eiseres pas op 19 augustus 2020 met hem is getrouwd. De rechtbank concludeert dat eiseres op het moment van de binnenkomst van de referent niet tot zijn gezin behoorde, wat een vereiste is voor het verkrijgen van een nareisvergunning. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de mvv en dat de belangenafweging in dit geval niet in haar voordeel uitvalt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke gezinsband op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland en bevestigt dat de regels omtrent nareisvergunningen strikt moeten worden nageleefd. Eiseres kan, indien zij van mening is dat haar verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM moet worden toegestaan, een reguliere aanvraag indienen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11771

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

In het besluit van 16 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
In het besluit van 7 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 4 mei 2022. Referent was aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Als tolk is verschenen L. Makaddam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder was ook
mr. [A] aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1996 en heeft de Syrische nationaliteit. Zij wenst bij haar echtgenoot, [referent] (referent), in Nederland te verblijven.
2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag in het bestreden besluit gehandhaafd omdat eiseres niet feitelijk tot het gezin van referent behoorde op het moment van zijn binnenkomst in Nederland.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De omstandigheid dat zij nog niet met referent getrouwd was toen hij Nederland binnenkwam, is op zichzelf geen afwijzingsgrond. Referent heeft eiseres genoemd in het eerste en nader gehoor van zijn asielaanvraag. Daarmee heeft hij de gezinsband aangetoond. Daarbij heeft het lang geduurd voordat eiser zijn verblijfsvergunning kreeg en voordat hij gezinshereniging kon aanvragen. Eiseres en referent zijn inmiddels meer dan een jaar getrouwd. Ten onrechte vindt verweerder dat de datum van binnenkomst bepalend is en vereist daarmee (indirect) dat sprake moet zijn geweest van samenwoning. Eiseres en referent voldoen aan alle voorwaarden. Zij hebben gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] en de belangenafweging dient in hun voordeel uit te vallen. Verder had verweerder moeten horen in bezwaar.
Wat zijn de regels?
4. In paragraaf C2/4.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat het volgende weergegeven:
“De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. (…)
De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoorden en dat die feitelijke gezinsband nadien niet is verbroken. (…)
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Feitelijke gezinsband
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet feitelijk tot het gezin van referent behoorde ten tijde van zijn binnenkomst in Nederland. Eiser is op 16 augustus 2019 ingereisd. Dat is het peilmoment. In het asielgehoor van 24 juni 2020 heeft referent verklaard dat hij eiseres twee tot drie weken kende, haar nog nooit had ontmoet en alleen telefonisch contact met haar had gehad. Op 19 augustus 2020 zijn eiseres en referent getrouwd. Gelet op de verklaring van referent in zijn asielgehoor kende hij eiseres dus pas sinds begin juni 2020. Op het moment van zijn inreis in augustus 2019 behoorde eiseres dus niet tot zijn gezin. De omstandigheid dat referent lang op zijn verblijfsvergunning moest wachten, maakt dat niet anders. Het betoog dat het niet behoren tot het gezin van referent op het moment van binnenkomst op zichzelf geen afwijzingsgrond is, volgt de rechtbank niet. Het nareisbeleid is bedoeld om de gezinssituatie te herstellen zoals die bestond voor de binnenkomst in Nederland. Een nareisvergunning kan daarom alleen worden verleend als eiseres op het moment van binnenkomst van referent feitelijk tot zijn gezin behoorde. Dat is hier niet het geval. Verder volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat verweerder (indirect) vereist dat zij met referent had moeten samenwonen. Verweerder heeft noch in het primaire besluit, noch in het bestreden besluit samenwoning vereist. Ook heeft verweerder de omstandigheid dat eiseres en referent niet samenwonen op geen enkel moment tegengeworpen.
5.1.
Gelet op het voorgaande behoorde eiseres niet feitelijk tot het gezin van referent ten tijde van zijn binnenkomst in Nederland. Eiseres voldoet daarmee niet aan de voorwaarden van de nareisvergunning [2] . Daarom heeft verweerder terecht niet aan artikel 8 van het EVRM getoetst [3] . Indien eiseres van mening is dat haar op grond van artikel 8 van het EVRM verblijf moet worden toegestaan, kan zij een daartoe strekkende reguliere aanvraag indienen.
Hoorplicht
6. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder, gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd van het horen heeft mogen afzien, omdat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat wat in bezwaar is aangevoerd niet tot een andersluidend besluit kon leiden.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en paragraaf C2/4.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1555.