ECLI:NL:RBDHA:2022:6160
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op Wob-verzoek door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Op 11 mei 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de gëopposeerde, een verzoeker om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), verzet heeft ingesteld tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De gëopposeerde had op 22 september 2020 een Wob-verzoek ingediend, maar de minister had niet tijdig beslist. De rechtbank had eerder, op 17 november 2021, het beroep van de gëopposeerde gegrond verklaard, omdat de beslistermijn was overschreden. De opposant, de minister, heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij hij betoogde dat er geen sprake was van kennelijkheid zoals bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Tijdens de zitting op 5 april 2022 heeft de rechtbank de argumenten van de opposant gehoord, waarbij hij stelde dat de rechtbank ten onrechte zonder zitting had beslist en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om de bijzondere omstandigheden van de coronapandemie toe te lichten. De rechtbank oordeelde echter dat de in verzet aangevoerde gronden niet nieuw waren en dat de rechtbank al over voldoende informatie beschikte om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank concludeerde dat de opposant niet had aangetoond dat de eerdere uitspraak onjuist was en dat het verzet ongegrond was.
De rechtbank heeft de beslissing van 17 november 2021 in stand gelaten en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 mei 2022 door rechter R.H. Smits, in aanwezigheid van griffier H.A. Abdolbaghai.