ECLI:NL:RBDHA:2022:6243

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
NL21.10359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning wegens onjuiste gegevens bij aanvraag en beoordeling van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij familie- of gezinslid', die met terugwerkende kracht tot 16 september 2017 werd ingetrokken. De staatssecretaris stelde dat de intrekking gerechtvaardigd was omdat er onjuiste gegevens waren verstrekt bij de aanvraag, met name met betrekking tot een gefingeerd dienstverband van de referent. Eiseres voerde aan dat zij niet verantwoordelijk was voor de onjuiste gegevens en dat de intrekking van de vergunning in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat de verblijfsvergunning was ingetrokken vanwege het verstrekken van onjuiste gegevens. De rechtbank benadrukte dat het niet relevant was of eiseres zelf de onjuiste gegevens had verstrekt, maar of de staatssecretaris de vergunning zou hebben verleend als hij op de hoogte was geweest van de juiste gegevens. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een schending van artikel 8 van het EVRM, aangezien eiseres geen gezinsleven had dat bescherming genoot onder dit artikel. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de intrekking van de verblijfsvergunning en het opgelegde inreisverbod.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10359

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Yildirim),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. O. Bousmaha).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ ingetrokken met terugwerkende kracht tot 16 september 2017. Het besluit omvat ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Bij besluit van 1 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk heeft opgetreden H. Celita. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder de gelegenheid te geven zich schriftelijk uit te laten. Van verweerder is op 2 mei 2022 een stuk ontvangen. Eiseres heeft daarop op 3 mei 2022 gereageerd.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1985 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij is met ingang van 16 september 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij echtgenoot [referent] ’ (hierna referent), geldig tot 16 september 2022.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht tot 16 september 2017, omdat referent onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid [1] . Volgens verweerder is er sprake geweest van een gefingeerd dienstverband tussen referent en [bedrijfsnaam] in [vestigingsplaats] . Bij de aanvraag zijn namelijk stukken overgelegd waaruit bleek dat hij hier werkzaam was, maar uit Suwinet is gebleken dat referent hier nooit inkomen heeft verworven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat intrekking van de verblijfsvergunning geen strijd met artikel 8 van het EVRM oplevert. Verweerder heeft verder geen aanleiding gezien om af te wijken van de beleidsregels. Nu de verblijfsvergunning van eiseres is ingetrokken, is aan eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod [2] opgelegd. Bij brief van 2 mei 2022 heeft verweerder gereageerd op het door eiseres ter zitting gedane beroep op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 15 april 2022. [3] Verweerder stelt dat die uitspraak ziet op een andere situatie en geen sprake is van gelijke gevallen, nu in die zaak - anders dan in dit geval - gezinsleven aangenomen is. Verder is verweerder van mening een evenredige en individuele belangenafweging te hebben gemaakt.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert hiertegen het volgende aan. Verweerder heeft de verblijfsvergunning niet mogen intrekken en het inreisbod niet mogen opleggen, omdat niet aan de hiervoor gestelde voorwaarden is voldaan. De aanvraag is namelijk ingediend door referent, niet door eiseres en bovendien voldeed referent aan het middelenvereiste met het inkomen uit zijn eigen bedrijf. Dat nu blijkt dat aan eiseres geen verblijfsvergunning mocht worden verleend, is te wijten aan het onzorgvuldig handelen van verweerder. Verweerder heeft destijds de vergunning verleend zonder de aanvraag en stukken te controleren. Eiseres treft geen schuld. Verder had verweerder rekening moeten houden met de bijzondere omstandigheden van het geval. Eiseres doet daarbij een beroep op artikel 66a lid 8 van de Vw, artikel 4.84 van de Awb [4] en het arrest Chakroun [5] . Tot slot voert eiseres aan dat het bestreden besluit in strijd is met het recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [6] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Intrekking verblijfsvergunning
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er bij de aanvraag van de verblijfsvergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt, dan wel gegevens zijn achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. Bij de aanvraag van de verblijfsvergunning zijn bescheiden overgelegd inzake een dienstverband bij [bedrijfsnaam] in [vestigingsplaats] , waarmee aan de voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning zou zijn voldaan. Uit Suwinet is echter gebleken dat referent nooit inkomen uit dit dienstverband heeft verworven. Referent heeft dit nooit gemeld aan verweerder, terwijl melding van dit gegeven tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zou hebben geleid. Gelet hierop is er sprake van een gefingeerd dienstverband en is aan de intrekkingsgrond voldaan. Verweerder was daarom bevoegd de verblijfsvergunning in te trekken.
4.1.
De beroepsgrond dat eiseres niet zelf de onjuiste gegevens heeft ingevuld en er ook niet van op de hoogte was dat onjuiste gegevens waren ingevuld, zodat dit haar niet kan worden tegengeworpen, slaagt niet. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie [7] van de hoogste bestuursrechter bij de beoordeling van een besluit als deze slechts van belang is of verweerder de ingetrokken vergunning zou hebben verleend als hij bekend was geweest met de juiste gegevens. Met deze intrekkingsgrond wordt slechts beoogd de situatie te herstellen zoals die rechtens geweest zou zijn indien wel de juiste gegevens zouden zijn verstrekt. Of de onjuiste gegevens bewust zijn verstrekt is daarom niet van belang. Evenmin doet ter zake of het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens aan eiseres of referent kan worden toegerekend. Of het eiseres zelf was die deze gegevens heeft verstrekt of achtergehouden, en welke persoonlijke omstandigheden tot het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens hebben geleid, is daarom evenmin van belang.
4.2.
Om die reden is ook niet van belang dat referent meende met zijn eigen bedrijf ook aan het middelenvereiste te voldoen. Los van het feit dat deze onderneming door verweerder niet als duurzaam is aangemerkt, was het de verantwoordelijkheid van eiseres of referent om deze wijziging door te geven. Op geen enkel moment is door eiseres of referent aangegeven dat er sprake was van een veranderde omstandigheid sinds het indienen van de aanvraag, terwijl referent en eiseres hadden kunnen en moeten weten dat de inkomenssituatie van referent relevant is voor vergunningsverlening. Op grond van de inkomenssituatie wordt immers beoordeeld of voldaan wordt aan het middelenvereiste. Omdat sprake is van een aanvraagsituatie, is het aan de aanvrager om de voor de aanvraag relevante gegevens volledig en juist te verstrekken. Het niet melden van deze voor de aanvraag relevante inkomensgegevens komt dan ook voor rekening en risico van eiseres.
4.3.
Het beroep van eiseres op het arrest Chakroun, leidt niet tot een ander oordeel. Uit dit arrest volgt dat een harde minimumnorm niet langer aan de orde is. In het geval van eiseres gaat het niet om de hoogte van het inkomen van referent of de norm die het middelenvereiste stelt, maar om de vraag of onjuiste gegevens zijn verstrekt of gegevens zijn achtergehouden. Er is derhalve geen sprake van een situatie als bedoeld in de zaak Chakroun.
Vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank is van oordeel dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden door intrekking van de verblijfsvergunning. De enkele omstandigheid dat verweerder niet eerder onderzoek heeft gedaan, maakt niet dat het vertrouwen is gewekt dat de vergunning van eiseres niet zou worden ingetrokken. Het beroep op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 9 november 2011 [8] , maakt dit niet anders. De rechtbank acht de periode tussen het verstrekken van de onjuiste gegevens en het intrekken van de verblijfsvergunning niet onredelijk lang, temeer omdat verweerder hier zelf achter moest komen. Ook is niet gesteld of gebleken dat er sprake is van zodanige bijzondere feiten of omstandigheden die ertoe hebben geleid dat eiseres er op mocht vertrouwen dat haar verblijfsvergunning niet zou worden ingetrokken.
Artikel 8 van het EVRM
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden besluit geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Nu eiseres is gescheiden, geen kinderen heeft en niet is gebleken van hechte persoonlijke banden met haar broers en zus, heeft verweerder mogen stellen dat eiseres geen beroep op artikel 8 van het EVRM toekomt voor wat betreft haar gezinsleven, waardoor enkel het privéleven overblijft. In dit kader heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat eiseres wel banden heeft met Nederland maar dat deze de gebruikelijke banden niet overstijgen. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat eiseres als gevolg van de intrekking nooit rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. Eiseres verblijft daarnaast pas relatief kort in Nederland. Zij was meerderjarig toen zij naar Nederland kwam en heeft tot haar 32e levensjaar in Marokko gewoond. Zij wordt geacht nog banden met Marokko te hebben en daar een nieuw leven op te kunnen bouwen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres een arbeidsbelang heeft in Nederland, maar dat dit er niet toe leidt dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres uitvalt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank alle voor de belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrokken en de belangenafweging in het nadeel van eiseres kunnen laten uitvallen.
Artikel 4:84 Awb
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres geen bijzondere omstandigheden in zin van artikel 4:84 van de Awb heeft aangevoerd die reden hadden moeten geven om af te zien van intrekking van de verblijfsvergunning wegens onevenredige gevolgen.
7.1.
Het beroep van eiseres ter zitting op de genoemde uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 15 april 2022 maakt het voorgaande niet anders, reeds omdat het niet gaat om gelijke gevallen. In die zaak stond vast dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie en daarmee dus een gezinsleven. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Deze uitspraak geeft daarom geen aanleiding voor een ander oordeel.
Inreisverbod
8. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat verweerder de verblijfsvergunning van eiseres op goede gronden heeft ingetrokken wegens het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het achterhouden van gegevens, heeft verweerder aan eiseres een vertrektermijn mogen onthouden [9] . Daaruit volgt dat verweerder een inreisverbod op heeft mogen leggen. [10]
8.1
Ten aanzien van het inreisverbod geldt dat, gelet op hetgeen overwogen onder 6. het uitvaardigen van het inreisverbod jegens eiseres geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert.
8.2.
Dit betekent dat verweerder niet op grond van humanitaire of andere redenen, gelet op het bepaalde in artikel 66a, achtste lid, van de Vw, heeft hoeven afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Het beroep op artikel 8 van het EVRM slaagt niet.
Wat is de conclusie?
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
U kunt een beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder c van de Vw.
2.Zie artikel 62, tweede lid, onder b van de Vw.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1112.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010, C-578/08.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI7515.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BK3313.
9.Zie artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vw
10.Zie artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw.