ECLI:NL:RBDHA:2022:6388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
C/09/615955 / HA ZA 21-687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en aanleg van een toegangsweg

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is een burengeschil aan de orde over de loop van de erfgrens tussen twee percelen en de aanleg van een toegangsweg. De eiser, eigenaar van perceel G-[perceelnr 3], vordert dat de rechtbank de (voorlopige) kadastrale grenzen tussen zijn perceel en dat van de gedaagden, eigenaren van perceel G-[perceelnr 6], vaststelt. De gedaagden hebben in reconventie vorderingen ingesteld met betrekking tot de aanleg van de toegangsweg en de bermen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorlopige kadastrale grenzen de eigendomsgrenzen weergeven en heeft de gedaagden veroordeeld om mee te werken aan de vastlegging van deze grenzen. Tevens zijn de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de kosten voor het Kadaster en de kosten van RPS voor het opnieuw uitzetten van afpalingstekens. De rechtbank heeft de vorderingen van de gedaagden met betrekking tot de aanleg van de weg en de bermen gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. De proceskosten zijn in conventie volledig voor de gedaagden, terwijl in reconventie de kosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/615955 / HA ZA 21-687
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. T.M. van Dijk en mr. J.R. Beelen te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats 2] ,

2.
[gedaagde 2]te [plaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. B.E. Gerards te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] (meervoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 28 juli 2021 met producties 1 tot en met 11;
  • het herstelexploot van 16 augustus 2021;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het tussenvonnis van 15 december 2021 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 15 februari 2022;
  • de akte overlegging producties van [gedaagden] met producties 12 en 13;
  • de brief van 5 februari 2022 van [eiser] met producties 12 en 13;
  • de ambtshalve beschikking van 11 februari 2022 waarbij een plaatsopneming is bepaald op 15 februari 2022;
  • het proces-verbaal van de plaatsopneming en de aansluitende mondelinge behandeling gehouden op 15 februari 2022.
1.2.
Deze zaak is op de rol gevoegd met de volgende zaken:
- [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 1 cs] ) tegen [naam 3] en [naam 4] (zaaknummer / rolnummer C/09/594457 / HA ZA 20-565);
- [naam 3] en [naam 4] tegen [eiser] (zaaknummer / rolnummer C/09/601224 / HA ZA 20-1022);
- [naam 1 cs] tegen [eiser] (zaaknummer / rolnummer C/09/600910 / HA ZA 20-999).
In alle zaken heeft op 15 februari 2022 een plaatsopneming en aansluitend een mondelinge behandeling plaatsgevonden. In de met deze zaak gevoegde zaken zal vandaag eveneens vonnis worden gewezen.
1.3.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is, met hun instemming, buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld commentaar te leveren op de verslaglegging, voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Van deze gelegenheid hebben partijen geen gebruik gemaakt.
1.4.
De rechtbank heeft na afloop van de plaatsopneming en de mondelinge behandeling alle zaken twee weken aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen van partijen. Nadat partijen de rechtbank hadden bericht dat zij geen schikking hadden bereikt, is de zaak verwezen naar de rol voor vonnis. De datum voor het vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het kadastrale perceel G- [perceelnr 8] te [plaats 2] . Dit perceel vormde voorheen samen met het kadastrale perceel G- [perceelnr 9] het kadastrale perceel G- [perceelnr 3] . Laatstgenoemd perceel heeft [eiser] gekocht van de heer [naam 5] (hierna: [naam 5] ) en is op 2 juli 2019 aan hem geleverd. In de leveringsakte is het perceel als volgt omschreven: “
een perceel grond, gelegen te [plaats 2] nabij [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie G nummer [perceelnr 3] , ter grootte van ongeveer vijftig are (50 a), aan welk perceel door de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers een voorlopige kadastrale grens en oppervlakte is toegekend op grond van het verzoek tot splitsing met ordernummer 6162064. (…).”
2.2.
In de leveringsakte is verder het volgende opgenomen:
“Bijzondere bepalingen koopovereenkomst
(…) Koper zal op zijn kosten de toegangsweg verharden, aankleden met beplanting en onderhouden. Hierbij neemt de koper de aanlegverplichting van verkoper over welke beschreven is in de koopakten van de kadastrale percelen [plaats 2] sectie G nrs. [perceelnr 5] , [perceelnr 6] en [perceelnr 1] (…).”
2.3.
[eiser] was tot 29 april 2021 ook eigenaar van perceel G- [perceelnr 5] , plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaats 2] . Dit perceel heeft hij eind 2016 gekocht van [naam 5]
2.4.
[gedaagden] zijn eigenaar van het kadastrale perceel G- [perceelnr 6] dat (op dit moment) plaatselijk bekend is als [adres 2] te [plaats 2] , op welk perceel zij een woonhuis hebben gebouwd. Dit perceel hebben zij op 7 december 2016 gekocht van [naam 5] In de tussen partijen gesloten koopovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“artikel 1 Verkoop en koop
Verkoper verkoopt aan koper, die van verkoper koopt:
een perceel grond met de zich daarop en daarin bevindende onroerende zaken (…), ter grootte van circa 11 are en 56 centiare, plaatselijk bekend [straatnaam 1] (ongenummerd, nabij [adres 3] ), gesitueerd te [plaats 2] , kadastraal bekend als gemeente [plaats 2] , sectie G, nummer [perceelnr 6] (bijlage 1a), zoals op de bijgevoegde kadastrale tekening middels een lijnarcering aangegeven (bijlage 1b); overeenkomstig de aangehechte situatietekening aangeduid met het perceelnummer 1 (bijlage 3), hierna te noemen de onroerende zaak (…)
(…)
Artikel 18 Toegangsweg naar [straatnaam 1]
Verkoper gaat voor zijn rekening en risico op het naastgelegen kwekerijperceel een nieuwe weg aanleggen (bijlage 2) ten behoeve van de achterliggende boomkwekerij (G- [perceelnr 2] ). Kopers verkrijgen hierop een erfdienstbaarheid van weg. De onderbaan van deze nieuwe [straatnaam 2] zal in ieder geval zijn aangelegd vóór het passeren van de akte van kwijting. De afwerking (deklaag) van de nieuwe [straatnaam 2] wordt pas uitgevoerd, nadat de drie woningen (inclusief bijgebouwen) op de drie percelen zijn afgebouwd, waarbij de nieuwe [straatnaam 2] dan uiterlijk binnen drie maanden gereed zal zijn, of indien dat eerder is,uiterlijk op 31 december 2018.
Voornoemde weg zal bestaan uit een tracé van 8 meter breed, met een weg van 4 meter breed, een onderheide brug of dam bij de openbare weg en dam bij overige sloot (nabij loods), langs noordzijde een ca. 2 meter brede berm voor aankleding + nutsvoorzieningen en langs zuidzijde een ca. 2 meter brede berm, inclusief wilgenlaantje; doch exclusief straatverlichting.”
2.5.
Aan de koopovereenkomst zijn onder meer de volgende bijlagen gehecht:
Bijlage 2
Bijlage 3
2.6.
Op 12 december 2016 is het perceel aan [gedaagden] geleverd. In de leveringsakte, waaraan een kopie van de koopovereenkomst is gehecht, is de volgende omschrijving van het perceel gegeven:
“een perceel grond (…), plaatselijk bekend als [straatnaam 1] (ongenummerd, nabij [adres 4] ) te [plaats 2] ,kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie G nummer [perceelnr 6], groot circa elf are zesenvijftig centiare, zijnde een perceel met een voorlopige kadastrale grens en -oppervlakte (…).”
2.7.
In een door [naam 6] van het Kadaster opgesteld relaas van bevindingen naar aanleiding van de meting die hij op 27 augustus 2019 heeft uitgevoerd is onderstaande tekening opgenomen.
2.8.
Door [eiser] is aan RPS advies- en ingenieursbureau B.V. (hierna: RPS) de opdracht gegeven om de voorlopige kadastrale grens tussen de percelen G- [perceelnr 6] en G- [perceelnr 1] enerzijds en perceel G- [perceelnr 3] anderzijds ter plaatse zichtbaar te maken. RPS heeft haar bevindingen vastgelegd in een rapport van 26 januari 2021. In dat rapport komt zij voor wat betreft het perceel G- [perceelnr 6] , het perceel van [gedaagden] , tot de volgende conclusies (waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat in 3.2. en 3.2.3 sprake is van een kennelijke verschrijving voor zover daarin perceel [perceelnr 1] in plaats van [perceelnr 6] wordt genoemd):
“3.2 Perceel [perceelnr 1] ( [adres 2] )
Perceel [perceelnr 6] ( [adres 2])
wordt aan de noord- en noordoostkant begrensd door definitief vastgelegde kadastrale grenzen. Aan de zuid- en zuidwestkant wordt het perceel begrensd door de voorlopige kadastrale grens met perceel [perceelnr 3] .
3.2.1
Bebouwing versus voorlopige kadastrale grens
Op basis van de bij het Kadaster aanwezige gegevens en de door de landmeter van RPS ingemeten topografie is vastgesteld dat de woning [adres 2] zich net op het eigen perceel bevindt. Voor de zuidoosthoek is dit 19 cm en voor de zuidwesthoek 7 cm. De dak- en gootconstructie steekt wel 30-40 cm over de voorlopige kadastrale grens heen.
3.2.2
Voortuin versus voorlopige kadastrale grens
Vastgesteld is dat de aanwezige voortuin en persput, welke zich ten zuiden van de voorgevel bevinden, gelegen zijn op perceel [perceelnr 3] .
3.2.3
Oppervlakte perceel [perceelnr 1]
Op basis van de digitale bestaande kadastrale grenzen en de voorlopige kadastrale grenzen is vastgesteld dat na uitmeting van de definitieve en voorlopige kadastrale grenzen en daarmee van het perceel, de grootte van het perceel aldus 11 are en 62 centiare bedraagt. Deze is vastgesteld op 11are en 62centiare.
3.2.4
Voorlopige kadastrale grenzen versus definitieve grenzen
De voorlopige kadastrale grenzen sluiten aan op de bestaande kadastrale grenzen. Aan de westzijde sluit deze aan op de definitieve grens van perceel [perceelnr 11] . Aan de oostzijde is de voorlopige grens aangesloten op de definitieve zuidgrens van perceel [perceelnr 7] .”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
( i) voor recht verklaart dat de (voorlopige) kadastrale grenzen tussen percelen G- [perceelnr 6] en G- [perceelnr 8] , als bedoeld en uitgewerkt in de rapportage van RPS de eigendomsgrenzen weergeven;
(ii) [gedaagden] gebiedt, op eerste schriftelijke verzoek van [eiser] , onvoorwaardelijk mee te werken aan de vastlegging van de definitieve kadastrale grenzen waartoe door [eiser] een afspraak zal worden gemaakt met het Kadaster;
(iii) [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de factuur van het Kadaster voor het definitief inmeten van de kadastrale grenzen, zoals thans begroot op € 440;
(iv) [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de nog te maken (redelijke) kosten van RPS voor het opnieuw (moeten) uitzetten van de afpalingstekens ten behoeve van de definitieve vastlegging van de grenzen door het Kadaster, indien en voor zover [gedaagden] de afpalingstekens, zoals in opdracht van [eiser] op 1 december 2020 op perceel G- [perceelnr 6] en G- [perceelnr 8] zijn geplaatst, hebben verwijderd;
( v) [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
(I) op de voet van artikel 5:47 BW vaststelt dat de kadastrale erfgrens tussen de percelen G- [perceelnr 6] en G- [perceelnr 8] loopt op 8.00 meter evenwijdig in de noordelijke richting van de noordkant sloot, zoals vastgelegd door de landmeter van het Kadaster in het relaas van bevindingen op 27 augustus 2019, althans op een door de rechtbank te bepalen grens;
(II) [eiser] veroordeelt om binnen 30 dagen na het te wijzen vonnis de weg van vier meter breed vanaf de zuidelijke perceelsgrens van perceel G- [perceelnr 8] rechts de bocht om te hebben voorzien van een nieuwe deklaag, aansluitend op de aanwezige nieuwe deklaag alsmede langs de noordzijde van de weg de twee meter brede berm conform goed en deugdelijk werk te hebben aangelegd en langs de zuidzijde van de weg het wilgenlaantje conform goed en deugdelijk werk te hebben aangelegd, overeenkomstig de als productie 11 overgelegde foto, onder verbeurte van een dwansgom van € 1000 voor iedere dag dat [eiser] met het voldoen aan deze veroordeling in gebreke blijft;
(III) [eiser] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de in conventie en in reconventie ingestelde vorderingen die verband houden met de erf-/eigendomsgrens (hierna: de erfgrens), zal de rechtbank deze vorderingen hierna gezamenlijk beoordelen.
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag waar de erfgrens tussen de percelen G- [perceelnr 6] en G- [perceelnr 12] loopt. Volgens [eiser] is de erfgrens gelijk aan de (voorlopige) kadastrale perceelsgrens. Volgens [gedaagden] loopt die grens op een (in de noordelijke richting gemeten) afstand van acht meter vanaf de noordelijke oever van de sloot die ten zuiden van de percelen is gelegen en loopt de grens evenwijdig aan die oever, zoals vastgesteld door de landmeter van het Kadaster in het relaas van bevindingen van 27 augustus 2019 (zie 2.7). Dit komt (bij benadering) op het volgende neer:
De gele lijn geeft de erfgrens weer zoals die volgens [gedaagden] loopt. De blauwe lijn geeft de erfgrens weer zoals die volgens [eiser] loopt.
4.3.
Hoewel partijen het niet eens zijn over de loop van de erfgrens tussen hun percelen, betekent dit niet dat die grens onzeker is, zoals bedoeld in artikel 5:47 BW. Dit artikel, waarop [gedaagden] zich beroepen, komt pas aan de orde wanneer vaststaat dat geen van partijen kan worden gevolgd in hun standpunt over de loop van de grens. Die situatie doet zich in dit geval niet voor, zo blijkt uit het navolgende.
4.4.
Voor het vaststellen van de loop van de erfgrens is in dit geval bepalend welk stuk grond door [naam 5] aan [gedaagden] in eigendom is overgedragen. Volgens vaste rechtspraak komt het daarbij aan op de in de notariële leveringsakte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling. Die partijbedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte opgenomen, naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte, uit te leggen omschrijving van de over te dragen onroerende zaken. De ratio van deze objectieve uitlegmaatstaf is gelegen in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op dat wat in een – in de openbare registers ingeschreven – akte is vermeld over de overdracht van een registergoed of over de vestiging van een beperkt recht daarop. De bedoeling van de betreffende partijen bij de uitleg van dat wat met de leveringsakte is geleverd is dus slechts relevant voor zover die bedoeling uit de leveringsakte blijkt.
4.5.
Volgens de akte van levering van 12 december 2016 is aan [gedaagden] geleverd een stuk grond gelijk aan het kadastrale perceel G- [perceelnr 6] , met een grootte van circa elf are en zesenvijftig centiare. In artikel 1 van de aan de akte van levering gehechte koopovereenkomst (met bijlagen) wordt bij de omschrijving van het ge-/verkochte ook expliciet verwezen naar het kadastrale perceel G- [perceelnr 6] met een grootte van circa 11 are en 56 centiare. Daarbij wordt verwezen naar bijlagen 1a (een kadastraal bericht object van perceel G- [perceelnr 6] ) en 1b (een uittreksel van de kadastrale kaart van perceel G- [perceelnr 6] met lijnarcering) bij de overeenkomst en de situatietekening die als bijlage 3 bij de overeenkomst is gevoegd (zie 2.4). Die (uit het bestemmingsplan afkomstige) situatietekening omvat niet meer dan een weergave van de ligging van de drie te verkopen percelen, waaronder het door [gedaagden] gekochte perceel dat op de tekening is gearceerd, en de daaraan gegeven bestemming(en). Daaruit blijkt dat het deel van het perceel van [gedaagden] dat grenst aan het perceel van [eiser] de bestemming tuin heeft. Daarmee is echter nog niet gezegd dat partijen beoogd hebben de in het geding zijnde strook grond, die door [gedaagden] wordt gebruikt als voortuin, over te dragen. Ook in de op de tekening aangebrachte arcering ziet de rechtbank, anders dan [gedaagden] , daarvoor geen (objectieve) aanwijzing. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de koopovereenkomst geen aanknopingspunten bevat waaruit volgt dat de partijen bij die overeenkomst hebben bedoeld om meer te (ver)kopen en leveren dan het kadastrale perceel G- [perceelnr 6] . Voor zover [gedaagden] menen dat aan artikel 18 en de als bijlage 2 aan de koopovereenkomst gevoegde tekening betekenis kan worden toegekend bij vaststelling van de partijbedoeling ten aanzien van de over te dragen grond, kunnen zij daarin, zoals [eiser] terecht heeft aangevoerd, niet worden gevolgd. Artikel 18 ziet op de aanleg van de toegangsweg, waarop bij de levering van het perceel ten gunste van [gedaagden] een erfdienstbaarheid zou worden gevestigd. Dat kan ook worden afgeleid uit de omschrijving van die bijlage in de koopovereenkomst: “Uittreksel kadastrale kaart van erfdienstbaarheid van uitweg met kruisarcering”. In bijlage 2, waarnaar in het artikel expliciet wordt verwezen, is de ligging van die weg vastgelegd. Bijlage 2 wordt niet bij de omschrijving van het ge-/verkochte in artikel 1 van de koopovereenkomst genoemd. Ook wordt in dat artikel niet verwezen naar artikel 18 en in artikel 18 wordt ook niet verwezen naar artikel 1. Gelet hierop kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook aan de in artikel 18 genoemde afmetingen van de weg geen conclusies worden verbonden over de beoogde loop van de erfgrens. Nog daargelaten dat het – in ieder geval voor wat betreft de bermen – gaat om bij benadering vastgestelde afmetingen. De door [gedaagden] aangehaalde verklaring van de door [naam 5] ingeschakelde (verkoop)makelaar [naam 7] is evenmin relevant bij de beantwoording van de vraag wat [naam 5] en [gedaagden] bedoeld hebben te ((ver)kopen en) leveren. Die verklaring is, zo staat vast, immers niet aan de in de openbare registers ingeschreven leveringsakte gehecht.
4.6.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan [gedaagden] in eigendom is geleverd het kadastrale perceel G- [perceelnr 6] . Vast staat dat de grenzen (en oppervlakte) van het kadastrale perceel G- [perceelnr 6] ten tijde van de levering van dat perceel een voorlopig karakter hadden. Dit betekent niet dat hiervan niet kan worden uitgegaan bij de vaststelling van de loop van de erfgrens tussen de percelen G- [perceelnr 6] en G- [perceelnr 8] . Indien bij de bepaling van de voorlopige grens van perceel G- [perceelnr 6] gebruik is gemaakt van nauwkeurige gegevens, kan aan de hand van de in de leveringsakte genoemde perceelsgrens de erfgrens worden vastgesteld.
4.7.
In dit geval zijn bij de splitsing van de tuinbouwgrond van [naam 5] in de percelen G- [perceelnr 5] , G- [perceelnr 6] , G- [perceelnr 1] en het voormalige G- [perceelnr 3] in de systemen van het Kadaster coördinaten geregistreerd. Aan de hand van deze coördinaten heeft RPS in opdracht van [eiser] de voorlopige en de (inmiddels) definitieve kadastrale grenzen van perceel G- [perceelnr 6] (de grenzen aan de noord- en noordoostkant van het perceel) uitgezet in het veld. Na uitmeting van het perceel is gebleken dat de oppervlakte van perceel G- [perceelnr 6] 11 are en 62 centiare bedraagt. Dit verschilt slechts 6 centiare (0,5%) met de in de leveringsakte vermelde oppervlakte. Dit wijst erop dat de voorlopige perceelsgrenzen op een nauwkeurige wijze zijn bepaald.
4.8.
De bevindingen van RPS over de loop van de kadastrale grenzen zijn door [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd betwist. Weliswaar voeren zij aan dat de percelen destijds niet gesplitst zijn op basis van GPS-coördinaten en dat daarom de bij de splitsing in het programma Splits opgenomen gegevens – op basis waarvan RPS de uitmeting heeft gedaan – niet bruikbaar zijn, maar stukken waaruit die juistheid van dit standpunt blijkt (zoals een verklaring van tijdens de zitting genoemde heer [naam 6] van het Kadaster) zijn niet overgelegd. Uit de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 augustus 2021 waarnaar [gedaagden] tijdens de zitting hebben verwezen (ECLI:RBGEL:2021:4036), volgt ook niet dat alleen GPS-coördinaten als voldoende nauwkeurige gegevens kwalificeren. Voor zover al moet worden aangenomen dat de door RPS gebruikte coördinaten geen GPS-coördinaten zijn, is naar het oordeel van de rechtbank aldus niet gebleken dat de bij de splitsing geregistreerde gegevens niet nauwkeurig zijn en de bevindingen van RPS daarom niet kunnen worden gevolgd. [gedaagden] hebben er ook nog op gewezen dat de door RPS vastgestelde grens niet overeenkomt met de aan het Kadaster aangewezen grens (naar de rechtbank begrijpt de grens die op de in 2.7 weergeven tekening is aangeduid als ‘grens volgens vervreemders’). Zonder enige toelichting, die [gedaagden] niet hebben gegeven, kan de rechtbank niet volgen op basis waarvan deze aangewezen grens niet overeenkomt met de door RPS in haar rapport vermelde grens.
4.9.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiser] kan worden gevolgd in zijn stelling dat de erfgrens tussen de percelen G- [perceelnr 6] en G- [perceelnr 8] gelijk is aan de voorlopige kadastrale grens. Dat is de grens zoals die door RPS in het veld is uitgezet en is beschreven in haar rapport van 26 januari 2021. Dit betekent dat de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen evenals zijn – op zichzelf niet betwiste – vordering om [gedaagden] te gebieden mee te werken aan de definitieve vastlegging van die grens door het Kadaster. De vordering van [gedaagden] onder 3.4. onder I zal worden afgewezen.
4.10.
Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond om de volledige factuur van het Kadaster voor rekening van [gedaagden] te laten komen. Dat, zoals [eiser] stelt, het Kadaster kosten in rekening zal brengen voor de grensaanwijzing is gelegen in het feit dat partijen van mening verschillen over de loop van de erfgrens en het daarom eerder niet mogelijk was om de definitieve grens aan te wijzen. Pas in deze procedure is duidelijk geworden wie in de discussie over de loop van de erfgrens het gelijk aan zijn zijde heeft. De rechtbank acht het daarom redelijk dat beide partijen de helft van de factuur voldoen. Indien en voor zover tijdens de nog met het Kadaster te maken afspraak ook de definitieve grens tussen de percelen van [eiser] en [naam 1 cs] kan worden aangewezen en daarvoor geen afzonderlijke kosten in rekening worden gebracht, acht de rechtbank het redelijk dat [eiser] , [gedaagden] en [naam 1 cs] ieder een derde van de factuur van het Kadaster betalen. Het komt de rechtbank het meest praktisch voor dat [eiser] de volledige factuur betaalt, waarna [gedaagden] de helft, dan wel een derde van het factuurbedrag aan [eiser] betalen. De vordering van [eiser] zal op die wijze worden toegewezen.
4.11.
[eiser] vordert ook vergoeding van de door RPS te maken kosten in verband met het opnieuw moeten uitzetten van afpalingstekens. Daarbij beroept hij zich naar de rechtbank begrijpt op artikel 5:46 BW. Gelet op het oordeel dat de erfgrens tussen de percelen van [eiser] en [gedaagden] gelijk is aan de voorlopige kadastrale grens en nu [gedaagden] tijdens de plaatsopneming hebben erkend dat zij de eerder door RPS geplaatste pennen hebben verwijderd, kan [eiser] van [gedaagden] verlangen dat zij meewerken aan het uitzetten van (nieuwe) afpalingstekens. De hieraan verbonden kosten moeten volgens het genoemde artikel in gelijke delen door de eigenaars worden gedragen. Waarom in dit geval van dit uitgangspunt moet worden afgeweken, heeft [eiser] mede gelet op dat wat in de voorgaande overweging is opgemerkt onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal [gedaagden] daarom hoofdelijk veroordelen tot betaling van de helft van de kosten voor het opnieuw moeten uitzetten van afpalingstekens.
in reconventie
aanleg weg
4.12.
In de leveringsakte tussen [naam 5] en [eiser] met betrekking tot perceel G- [perceelnr 3] is opgenomen dat [eiser] gehouden is de toegangsweg te verharden, aan te kleden met beplanting en te onderhouden. Daarbij is verwezen naar de aanlegverplichting zoals die onder meer in de koopovereenkomst tussen [naam 5] en [gedaagden] is opgenomen. Volgens de leveringsakte, en dit is tijdens de zitting ook door [eiser] bevestigd, heeft [eiser] die verplichting overgenomen. [gedaagden] hebben onbetwist gesteld dat van de overname van de verplichting mededeling aan hen is gedaan. De door of namens [eiser] uitgevoerde werkzaamheden kunnen ook als een bevestiging van de overname van de verplichting worden gezien. Uit de overgelegde correspondentie tussen (de advocaten van) partijen kan daarnaast worden afgeleid dat [gedaagden] met deze overname hebben ingestemd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] [eiser] op (correcte) nakoming van deze verplichting kunnen aanspreken.
4.13.
Er bestaat echter geen grond voor toewijzing van de vordering van [gedaagden] om een nieuwe deklaag aan te brengen op het stuk weg dat loopt bij de bocht richting de openbare weg en dat al aanwezig was ten tijde van de verkoop van de percelen. Op grond van de door [eiser] overgenomen verplichting uit de koopovereenkomst tussen [naam 5] en [gedaagden] is [eiser] gehouden tot de aanleg van de onderbaan van de [straatnaam 2] en deze onderbaan moet worden afgewerkt met een deklaag. Vaststaat dat het door [gedaagden] bedoelde stuk weg is voorzien van asfalt en daarmee een deklaag aanwezig is. Aldus is de rechtbank van oordeel dat [eiser] aan zijn verplichting heeft voldaan en dat op dit moment, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen verdere verplichting voor [eiser] kan worden aangenomen ten aanzien van dit stuk weg.
aanleg berm noordzijde
4.14.
Wel kunnen [gedaagden] van [eiser] verlangen dat hij de berm aan de noordzijde van de weg conform de eisen van goed en deugdelijk werk aanlegt. Daaronder wordt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval verstaan dat de berm wordt opgevuld met schoon materiaal tot aan de hoogte van de weg. Op [eiser] rust immers de verplichting om de weg, die mede bestaat uit twee bermstroken van circa twee meter breed, aan te leggen. Die verplichting houdt verband met de erfdienstbaarheid van uitweg die mede ten gunste van [gedaagden] is gevestigd. Een en ander brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat [eiser] ervoor moet zorgen dat [gedaagden] gemakkelijk de weg op moeten kunnen komen. Daarvoor zal nodig zijn dat de naast de weg liggende berm wordt gelijkgetrokken met de weg. [eiser] heeft ter zitting ook met zoveel woorden erkend dat hij gehouden is de bermstrook op te vullen, maar dat hij dit in verband met dit geschil tot op heden achterwege heeft gelaten. Het daarop betrekking hebbende deel van de in 3.4 onder II weergegeven vordering is dan ook toewijsbaar. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom zal worden beperkt tot een bedrag van € 500 per dag dat [eiser] in gebreke blijft en zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 10.000.
aanleg berm zuidzijde
4.15.
[gedaagden] hebben ook gevorderd dat aan de zuidzijde van de weg door [eiser] een wilgenlaantje wordt aangelegd conform de eisen van goed en deugdelijk werk. Tijdens de plaatsopneming is vastgesteld dat het wilgenlaantje is aangelegd. Dat dit laantje, anders dan de berm aan de noordzijde van de weg, niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk, is door [gedaagden] onvoldoende onderbouwd en is tijdens de plaatopneming ook niet gebleken. Tijdens de plaatsopneming hebben [gedaagden] er nog wel op gewezen dat zij graag zouden zien dat de beschoeiing wordt aangepakt, maar gesteld noch gebleken is dat zij [eiser] op grond van de door hem overgenomen verplichting hiervoor kunnen aanspreken. Ook een andere grondslag is niet gesteld. De vordering van [gedaagden] in 3.4. onder II zal dan ook ten aanzien van het deel dat ziet op de zuidzijde van de weg worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.16.
[gedaagden] zullen, als de in conventie (in overwegende mate) in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten in conventie aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 123,57 aan dagvaardingskosten, € 952 aan griffierecht en € 1.689 aan salaris advocaat (3 punten x tarief II), totaal € 2.764,57.
4.17.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). De rechtbank zal de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.
4.18.
Omdat partijen in reconventie over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de (voorlopige) kadastrale grenzen tussen percelen G- [perceelnr 6] en G- [perceelnr 8] , als bedoeld en uitgewerkt in de rapportage van RPS van 26 januari 2021 de eigendomsgrenzen weergeven;
5.2.
gebiedt [gedaagden] , op eerste schriftelijke verzoek van [eiser] , onvoorwaardelijk mee te werken aan de vastlegging van de definitieve kadastrale grenzen, nadat daarvoor door [eiser] een afspraak met het Kadaster is gemaakt;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van de helft, althans (gelet op dat wat in 4.10 is overwogen) een derde van het bedrag dat door het Kadaster in rekening zal worden gebracht voor het definitief vastleggen van de kadastrale grens, nadat [eiser] het volledige bedrag aan het Kadaster heeft betaald;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot vergoeding van de helft van de nog te maken (redelijke) kosten van RPS voor het opnieuw moeten uitzetten van afpalingstekens ten behoeve van de definitieve vastlegging van de grenzen door het Kadaster;
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.764,57 en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.7.
verklaart de in 5.2 tot en met 5.5 gegeven beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.8.
veroordeelt [eiser] om binnen 30 dagen na heden de berm aan de noordzijde van de weg conform goed en deugdelijk werk te hebben aangelegd met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 4.14, op straffe van een dwangsom van € 500 voor iedere dag dat [eiser] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.10.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
5.11.
verklaart de in 5.8 gegeven beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2341