ECLI:NL:RBDHA:2022:6530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
SGR - 21 _3257
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WIA-uitkering aanvroeg, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die als schoonmaker en koerier werkte, had zich in 2010 ziek gemeld na het afstaan van een nier aan zijn moeder. Na een periode van ziekte ontving hij een Ziektewet-uitkering, maar deze werd in 2011 en 2012 beëindigd. Eiser stelde dat hij sinds die tijd onafgebroken arbeidsongeschikt was en dat hij recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de eis van ten minste 104 weken onafgebroken arbeidsongeschiktheid, zoals vereist voor een WIA-uitkering. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere besluiten van het Uwv konden ondermijnen. De verzekeringsarts had in 2011 en 2012 geen aanwijzingen gevonden voor een onjuiste beoordeling van de medische situatie van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de WIA-aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Timmer),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) kan krijgen.
Bij besluit van 15 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 16 juni 2022 ter zitting behandeld. Eiser is samen met een nicht verschenen en hij is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
Eiser werkte als schoonmaker voor 36,25 uur per week. Eiser werkte daarnaast ook als koerier/bezorger waarbij hij één of twee keer per maand medicijnen van een GGZ-apotheek bezorgde. Op 14 september 2010 meldde eiser zich ziek vanwege het afstaan van een nier aan zijn moeder. Verweerder heeft op 7 maart 2011 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan hem toegekend. In het besluit van 14 juni 2011 heeft verweerder deze uitkering per 20 juni 2011 beëindigd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
1.2
Eiser heeft zich op 22 februari 2012 vanuit de Werkloosheidswet nogmaals ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Hierna is een ZW-uitkering toegekend. In het besluit van 23 april 2012 heeft verweerder de uitkering per 30 april 2012 beëindigd. Eiser heeft tegen het betreffende besluit bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingediend. Dit beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van 28 augustus 2012 (zaaknummer: SGR 12/5076) ongegrond verklaard.
Besluitvorming
2.1
Eiser heeft op 20 april 2020 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Hierin staat vermeld dat hij op 14 juli 2010 voor het eerst niet kon werken. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de eis dat hij tenminste 104 weken door ziekte zijn werk niet (volledig) heeft kunnen doen.
2.2
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hierin heeft hij aangevoerd dat hij met het medisch inzicht van nu, sinds 20 juni 2011 dan wel sinds 30 april 2012 onafgebroken arbeidsongeschikt is te achten, waardoor hij in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
Ter onderbouwing hiervan heeft eiser diverse brieven van zijn behandelaars overgelegd.
2.3
Verweerder heeft het bezwaar van eiser opgevat als een verzoek om herziening van de eerdere besluiten waarbij de ZW-uitkering per 20 juni 2011 en per 30 april 2012 is beëindigd. De door verweerder ingeschakelde verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft dit verzoek inhoudelijk beoordeeld. Hij is tot de conclusie gekomen dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn om terug te komen op de eerdere besluiten. Eiser is terecht per 20 juni 2011 en per 30 april 2012 geschikt geacht voor het verrichten van zijn eigen werk. Hierdoor heeft eiser de wachttijd voor de WIA niet volgemaakt. Verweerder heeft het bezwaar daarom ongegrond verklaard.
Beroepsgronden van eiser
3. Een aantal beroepsgronden hebben betrekking op de ZW-beoordelingen die door de verzekeringsartsen zijn verricht in 2011 en 2012, waarvan de resultaten staan verwoord in de rapporten van de verzekeringsartsen van 14 juni 2011, 30 augustus 2011 en 23 april 2012. Eiser meent dat zijn psychische klachten in 2011 en 2012 zijn onderschat. De inspecteurs die hem op 15 februari 2012 thuis bezochten gaven aan dat eiser op dat moment niet in staat was om te werken. Deze informatie lijkt niet eerder te zijn meegenomen door verweerder. Eiser meent dat hieruit kan worden afgeleid dat het psychisch slechter met hem ging dan verweerder in 2011 en 2012 heeft aangenomen.
Ook wijst eiser erop dat hij alleen door de verzekeringsarts die hem in 2011 ongeschikt achtte lichamelijk is onderzocht. Verder is hij in 2011 en 2012, ondanks de buikproblemen en de rugklachten, niet meer lichamelijk onderzocht.
4. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De rechtbank gaat in beginsel uit van de juistheid van de hiervoor genoemde rapporten uit 2011 en 2012 tenzij er hele duidelijke aanwijzingen zijn dat verweerder van verkeerde feiten en gegevens is uitgegaan. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Bovendien had eiser hiertegen ook eerder kunnen opkomen, namelijk door in beroep te gaan tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar gericht tegen de beëindiging van de ZW-uitkering per 20 juni 2011. Eiser heeft wel beroep ingediend tegen het besluit op bezwaar gericht tegen de beëindiging van de ZW-uitkering per 30 april 2012, maar het ging in die procedure uitsluitend om de beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar vanwege een overschrijding van de bezwaartermijn. Eiser kan met zijn beroep niet bewerkstellingen dat de medische beoordelingen die ten grondslag liggen aan de beëindiging van de ZW-uitkering per 20 juni 2011 en 30 april 2012, in deze zaak alsnog inhoudelijk wordt getoetst. De beroepsgronden die hierop zien, treffen daarom geen doel.
5.1
Eiser stelt zich tevens op het standpunt dat met het voortschrijdende medisch inzicht van nu, hij sinds 20 juni 2011 dan wel 30 april 2012 onafgebroken arbeidsongeschikt is te achten. Hij vindt dat hij daarom in aanmerking moet komen voor een WIA-uitkering. Eiser wijst erop dat door de tijd heen bij hem diverse diagnoses zijn gesteld, zijnde leukopenie, neutropenie en mogelijke sarcoïdose. De vaststelling van leukopenie is een nieuw feit en kan de ervaren klachten, zoals de vermoeidheid waarvan in 2010 en 2011 al sprake was, verklaren. Een onderliggend lijden is daarom waarschijnlijk wel aan te nemen evenals het feit dat eiser hiervan beperkingen ondervond in 2011 en 2012. De stelling van de verzekeringsarts b&b dat er rond 20 juni 2011 en 30 april 2012 geen beperkende infecties aanwezig waren, is daarom volgens eiser onjuist, althans onvoldoende onderbouwd.
5.2
Ook voert eiser aan dat bij hem het Syndroom van Raynaud is vastgesteld, hetgeen een nieuw feit is. De klachten die hiermee verband houden, zoals geen gevoel hebben in de handen alsmede tintelingen en koude handen, heeft eiser al vele jaren en deden zich al in zijn jeugd voor. Hij verwijst in dit verband onder meer naar de brief van de reumatoloog van
15 mei 2017 waarin dit staat vermeld. Deze klachten zijn sinds de niertransplantatie verergerd. Door deze klachten was eiser niet in staat zijn werk als schoonmaker te verrichten omdat hij hierbij intensief zijn handen moest gebruiken. De stelling van verweerder dat eiser deze klachten alleen in de winter en als hij buiten was kon hebben en dat eiser zo nodig buiten handschoenen kon dragen, is onvolledig en te kort door de bocht. Daarbij merkt eiser op dat hij in zijn werk als chauffeur ook geregeld buiten kwam en ook daar ervoer hij deze klachten.
5.3
Eiser voert verder aan dat hij destijds ook al last had van huidafwijkingen, jeuk en eczeem. Dit was een probleem bij het verrichten van zijn eigen werk als schoonmaker. Het werken met schoonmaakmiddelen verergerde deze klachten. Verweerders stelling dat niet naar voren is gekomen dat het ging om beperkend handeczeem kan eiser niet volgen.
6. De beroepsgrond die betrekking heeft op het verzoek om herziening voor de toekomst heeft eiser ter zitting ingetrokken. Deze beroepsgrond blijft daarom buiten bespreking.
De beoordeling of er sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden
7.1
Op grond van artikel 4:6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
7.2
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd. De rechtbank verwijst hiervoor naar de vaste rechtspraak. [1]
7.3
In het rapport van 7 januari 2021 van de verzekeringsarts b&b staat het door eiser aangegeven doel van zijn verzoek beschreven. De verzekeringsarts b&b heeft de medische situatie van eiser per de datums in geding (20 juni 2011 en 30 april 2012) opnieuw inhoudelijk beoordeeld. Hierbij is onderzocht of er nieuwe medische feiten of veranderde omstandigheden zijn die het in stand laten van de beslissingen van 2011 en 2012 onredelijk maken. Ook is onderzocht of eiser binnen vier weken na 20 juni 2011 of 30 april 2012 ongeschikt is geworden voor zijn arbeid en of dat heeft geleid tot 104 weken onafgebroken arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft daardoor naar het oordeel van de rechtbank het herzieningsverzoek naar de strekking beoordeeld en dus op de juiste wijze getoetst.
8.1
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en eiser op 5 november 2020 op de hoorzitting gezien. Eiser heeft verteld dat hij destijds veel last had van het operatielitteken waarvoor hij drie keer is geopereerd. De overige aandoeningen zijn later ontstaan maar volgens eiser is het allemaal uitgelokt door de niertransplantatie. De verzekeringsarts b&b heeft ook kennis genomen van de door eiser in bezwaar overgelegde medische informatie van zijn behandelaars. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van de verzekeringsarts b&b zorgvuldig geweest.
8.2
De verzekeringsarts b&b is op basis van zijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Bij de beoordeling in 2011 en 2012 lag de nadruk op de psychische klachten. Er werd toen een lichamelijk gezond uitziende man met een normaal bewegingspatroon gezien. Er waren ook geen behandelingen gaande waaruit het bestaan van beperkingen aangenomen zou kunnen worden. Daarbij komt dat bij de beoordeling in 2011 informatie is ontvangen van PsyQ. Deze informatie is op juiste en voldoende inzichtelijke wijze meegewogen bij de eerdere besluitvorming. Er is door eiser geen informatie overgelegd die wijst op meer (psychische) beperkingen in de periode rond 2011 en 2012.
Verder heeft de verzekeringsarts b&b opgemerkt dat de door eiser overgelegde informatie bijna allemaal van ruim na 2012 is. Uit de overgelegde informatie uit 2010 en 2011 heeft de verzekeringsarts b&b afgeleid dat eiser een iets afwijkend bloedbeeld heeft, namelijk een laag aantal witte bloedcellen. Dat kan duiden op een ernstig onderliggend lijden maar dat is bij eiser niet aangetoond. Er is geen historie van terugkerende infecties als gevolg van een laag aantal witte bloedplaatjes (leukopenie). Er zijn geen aanwijzingen dat er rondom
20 juni 2011 en 30 april 2012 beperkende infecties aanwezig waren.
Ook met betrekking tot de ziekte van Rauynaud zijn er geen aanwijzingen naar voren gekomen dat eiser daarvan beperkende hinder heeft. Dit komt niet in de informatie van de reumatoloog van mei 2017 naar voren. Hieruit blijkt dat de klachten zich hoofdzakelijk in de winter voordoen bij eiser indien hij buiten is. Het schoonmaakwerk verrichtte eiser binnen en bij verblijf buiten (incidenteel bij bezorgwerkzaamheden) had hij zo nodig handschoenen kunnen dragen.
Verder heeft de verzekeringsarts b&b opgemerkt dat handeczeem in 2011 en 2012 bij geen enkel onderzoek is vastgesteld. Verder was de verstandelijke beperking bekend bij de verzekeringsartsen in 2011 en 2012. Er is geen informatie waaruit volgt dat er destijds onvoldoende rekening is gehouden met de klachten en beperkingen van eiser, aldus de verzekeringsarts b&b. De vraag of eiser binnen vier weken na 20 juni 2011 of 30 april 2012 ongeschikt is geworden voor zijn arbeid, heeft hij daarom met ‘nee’ beantwoord.
8.3
De rechtbank trekt niet in twijfel dat eiser veel last van zijn klachten en beperkingen heeft. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de verzekeringsartsen in het verleden in 2011 en 2012 een verkeerde medische beoordeling hebben gemaakt. De rechtbank heeft uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 2011 en 2012 en het rapport van de verzekeringsarts b&b van 7 januari 2021 afgeleid dat met name de psychische klachten van eiser die verband hielden met de mislukte niertransplantatie bij zijn moeder toen voorop stonden en niet zozeer de lichamelijke klachten. De in 2012 vastgestelde leukopenie en de in 2017 vastgestelde nieuwe diagnose, te weten de ziekte van Raynaud zijn op zich als nieuwe medische gegevens te beschouwen, maar de verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat deze aandoeningen niet leiden tot een andere inschatting van de belastbaarheid op de data in geding. De lichamelijke klachten die hiermee in 2011 en 2012 verband hielden, waren toen namelijk nog minimaal (met name koude handen). Deze klachten lijken met name (ruim na) de data in geding te zijn toegenomen. Verweerder kan daarom worden gevolgd in zijn standpunt dat het betoog van eiser en de door hem overgelegde medische informatie geen ander licht werpt op de eerdere ZW-beoordelingen. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
8.4
De rechtbank stelt daarbij tevens vast dat eiser op een vrij laat moment een verzoek om herziening heeft ingediend. Er is inmiddels heel veel tijd verstreken en dat maakt het lastig te beoordelen. De rechtbank wijst op de vaste rechtspraak [2] die in een dergelijk geval van toepassing is. Die rechtspraak houdt in dat ook bij een nieuwe inhoudelijke beoordeling gericht op het verleden, eventuele onduidelijkheid over de medische situatie in het verleden die voortvloeit uit de late aanvraag, voor rekening en risico van de aanvrager komt.
9. Het vorenstaande brengt mee dat verweerder terecht en op goede gronden met (analoge) toepassing van artikel 4:6 van de Awb het verzoek van eiser heeft afgewezen. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder van die bevoegdheid niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel. Wat eiser in het voorliggende geval heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 27 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4306