ECLI:NL:RBDHA:2022:6581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
NL22.11757
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortvarend handelen in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die aanvankelijk de Tunesische nationaliteit claimde maar later de Algerijnse nationaliteit aanvoerde, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was op het moment van de eerdere uitspraak op 9 mei 2022. Eiser heeft documenten overgelegd die zijn Algerijnse nationaliteit zouden aantonen en stelde dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde in het terugkeerproces.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding was om te concluderen dat verweerder niet voortvarend handelde. Uit de verslagen van de vertrekgesprekken bleek dat eiser zelf had aangegeven dat hij documenten per post kon laten opsturen, maar later verklaarde dat dit niet mogelijk was. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om op basis van kopieën contact op te nemen met de Algerijnse ambassade en dat het terugkeertraject naar Tunesië niet gestaakt hoefde te worden. Eiser's verzoek om aanpassing van het terugkeerbesluit werd afgewezen, omdat er geen terugkeerbesluit aan de maatregel van bewaring ten grondslag lag.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt op de website van de Rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.11757

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 april 2022 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft voortgangsgegevens overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 29 juni 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum]. Hij heeft eerder gesteld de Tunesische nationaliteit te hebben, maar stelt nu de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4560, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat hij aan verweerder in kopie documenten heeft verschaft waaruit zijn Algerijnse nationaliteit blijkt en dat hij op basis daarvan had moeten worden gepresenteerd bij de Algerijnse ambassade. De rechtbank vat deze stelling zo op dat eiser aanvoert dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering van eiser uit Nederland. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 9 juni 2022 blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij een Algerijnse identiteitskaart en een Algerijns rijbewijs per post kan laten opsturen. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 14 juni 2022 blijkt vervolgens dat de regievoerder op 9 juni 2022 van eiser via WhatsApp een kopie van een Algerijns rijbewijs en een kopie van een Algerijnse geboorteakte (voor zover de regievoerder dit kan beoordelen) heeft ontvangen. Eiser verklaart dan dat het toch niet mogelijk is om de originele documenten per post te laten opsturen. Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om op basis van kopieën contact op te nemen met de Algerijnse ambassade. Ook was verweerder niet gehouden om het terugkeertraject ten aanzien van Tunesië te staken en in dat kader betrekt de rechtbank nog in haar oordeel dat verweerder op 25 mei 2022 en op 16 juni 2022 schriftelijk heeft gerappelleerd over de voortgang van de laissez-passeraanvraag.
6. Daarnaast voert eiser aan dat het terugkeerbesluit moet worden aangepast in die zin dat Algerije als land van terugkeer wordt vermeld. Deze beroepsgrond kan niet slagen reeds omdat aan de onderhavige maatregel van bewaring geen terugkeerbesluit ten grondslag ligt.
7. Het beroep is ongegrond. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.