ECLI:NL:RBDHA:2022:6581
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en voortvarend handelen in vreemdelingenzaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die aanvankelijk de Tunesische nationaliteit claimde maar later de Algerijnse nationaliteit aanvoerde, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was op het moment van de eerdere uitspraak op 9 mei 2022. Eiser heeft documenten overgelegd die zijn Algerijnse nationaliteit zouden aantonen en stelde dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde in het terugkeerproces.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding was om te concluderen dat verweerder niet voortvarend handelde. Uit de verslagen van de vertrekgesprekken bleek dat eiser zelf had aangegeven dat hij documenten per post kon laten opsturen, maar later verklaarde dat dit niet mogelijk was. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om op basis van kopieën contact op te nemen met de Algerijnse ambassade en dat het terugkeertraject naar Tunesië niet gestaakt hoefde te worden. Eiser's verzoek om aanpassing van het terugkeerbesluit werd afgewezen, omdat er geen terugkeerbesluit aan de maatregel van bewaring ten grondslag lag.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt op de website van de Rechtspraak.