ECLI:NL:RBDHA:2022:6633
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens gebrek aan objectief bewijs van besteding van geld
Op 10 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van de afwijzing van een aanvraag voor bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De aanvraag was op 10 mei 2022 afgewezen omdat de verzoeker niet de gevraagde financiële gegevens had overgelegd, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 31 mei 2022, waar de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de voorzieningenrechter de situatie beoordeeld. De verzoeker heeft verklaard dat hij het geld dat hij ontving uit de verkoop van zijn woning heeft besteed aan de huwelijken van zijn dochters en het terugbetalen van een schuld. Hij heeft verklaringen van zijn dochters overgelegd als bewijs. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat deze verklaringen niet als objectief en verifieerbaar bewijs konden worden aangemerkt, omdat het geld contant was gegeven en er geen bewijs was dat het daadwerkelijk was besteed zoals beschreven.
De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de behandeling van het bezwaar tegen de eerdere afwijzing van de aanvraag nog niet had plaatsgevonden en dat verzoeker mogelijk nog een jaar zou moeten wachten op een toewijsbare bijstandsuitkering. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de opmerking dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.