ECLI:NL:RBDHA:2022:6755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlanderschap en evenredigheidstoets in het licht van Unierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over het verlies van het Nederlanderschap van eiseres, die in de Verenigde Staten woont. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap, maar deze werd door de minister van Buitenlandse Zaken geweigerd. De rechtbank moest beoordelen of het verlies van het Nederlanderschap voor eiseres op de peildatum, 1 april 2013, onevenredig was vanuit het oogpunt van het Unierecht, in het licht van het Tjebbes-arrest.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten om de aanvraag te weigeren. Eiseres had vanaf 10 oktober 1991 zowel de Amerikaanse als de Nederlandse nationaliteit, maar had gedurende tien jaar geen hoofdverblijf in Nederland of een EU-land. De rechtbank concludeerde dat het verlies van het Nederlanderschap niet onevenredig was, omdat eiseres geen concrete plannen had om naar Nederland terug te keren en er geen bijzondere moeilijkheden waren om haar beroepsactiviteiten in Europa uit te oefenen. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheden van eiseres niet vergelijkbaar waren met eerdere jurisprudentie waarin de Hoge Raad had geoordeeld dat onjuiste voorlichting van de overheid relevant kon zijn voor de evenredigheidstoets.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de weigering van de minister om een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap af te geven. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden om in beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3369

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika, eiseres

(gemachtigde: mr. A. Rosmalen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Krikhaar).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap (verklaring Nederlanderschap) geweigerd.
Bij besluit van 31 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022 via een beeldverbinding. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. D. Karasahin.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Volgens verweerder heeft eiseres haar Nederlanderschap op 1 april 2013 verloren omdat zij vanaf 10 oktober 1991 de Amerikaanse en de Nederlandse nationaliteit had en, gerekend vanaf 1 april 2003 [1] , gedurende tien jaar geen hoofdverblijf had in Nederland, Curaçao, Aruba, Sint Maarten of EU-land. Daarom is de verklaring Nederlanderschap geweigerd. In deze zaak is de het de vraag of het verlies van het Nederlanderschap voor eiseres onevenredig was vanuit het oogpunt van Unierecht.
Wat vinden verweerder en eiseres?
2.1.
Verweerder stelt dat het verlies van het Nederlanderschap voor eiseres op 1 april 2013 (peildatum) niet onevenredig was vanuit het oogpunt van Unierecht. Nog los van het feit dat eiseres geen concrete aantoonbare plannen had om rond de peildatum in Nederland of een van de EU-landen te gaan werken, zou eiseres als Amerikaanse bij het vinden van een postdoctorale onderzoeksfunctie geen bijzondere moeilijkheden hebben ondervonden. Eiseres had een verblijfvergunning als kennismigrant kunnen krijgen. Bij deze evenredigheidstoets speelt het feit dat eiseres vlak vóór de peildatum een aanvraag om een paspoort heeft gedaan geen rol.
2.2.
Eiseres vindt dat het verlies van het Nederlanderschap voor haar onevenredige gevolgen heeft uit oogpunt van Unierecht. Zij had rond de peildatum de intentie om, na het behalen van haar doctoraat, in Nederland of een ander EU-land een aanstelling te krijgen en met haar gezin naar Nederland te vertrekken. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten de omstandigheden, waardoor het verlies van het Nederlanderschap is ingetreden, te betrekken bij de evenredigheidstoets. Eiseres doelt daarmee op de paspoortaanvraag van 12 februari 2013. Indien deze was ingewilligd, was haar Nederlandse nationaliteit niet vervallen. Eiseres kon buiten haar schuld niet tijdig voldoen aan de vraag om een Certificat of Citizenship over te leggen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) oordeelde in de zaak Tjebbes e.a. [2] dat de verliesgrond zoals vastgelegd in art. 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN niet principieel in strijd is met het Unierecht, maar dat het wel mogelijk moet zijn om achteraf de proportionaliteit van het mogelijke verlies te toetsen in het licht van het Europese recht.
Het Hof overwoog onder meer dat met name relevant kan zijn het feit dat de betrokkene ten gevolge van het verlies van rechtswege van het Nederlanderschap en van het Unieburgerschap zou worden geconfronteerd met beperkingen in de uitoefening van zijn recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, wat in voorkomend geval leidt tot bijzondere moeilijkheden om zich naar Nederland of een andere lidstaat te blijven begeven teneinde aldaar zijn beroepsactiviteiten te verrichten of de noodzakelijke stappen te ondernemen om er dergelijke activiteiten te verrichten. [3]
De hoogste bestuursrechter heeft in zijn uitspraak van 12 februari 2020 [4] beslist dat het peilmoment waarop dient te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel is het moment van het verlies van het Nederlanderschap. Ook besliste de hoogste bestuursrechter dat slechts feiten en omstandigheden die verband hielden met rechten voortvloeiend uit het Europees burgerschap relevant zijn voor de evenredigheidstoets.
De Hoge Raad gaf in zijn uitspraak van 3 april 2020 [5] aan dat ook het feit dat betrokkene door de Nederlandse overheid gedurende een periode van ruim elf jaren – achteraf bekeken ten onrechte – werd aangemerkt als niet-Nederlander, een relevante omstandigheid is die in het kader van de evenredigheidstoets moet worden meegewogen. In die situatie kon van betrokkene niet worden verwacht dat betrokkene actie ondernam om het verlies van het Nederlanderschap te stuiten.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de eerdere paspoortaanvraag van eiseres is afgewezen, omdat zij niet tijdig een Certificat of Citizenship kon overleggen, waardoor de tienjaarstermijn niet is gestuit, geen omstandigheid is die in het kader van de evenredigheidstoets kan worden meegenomen. Het gaat namelijk niet om een feit dat verband houdt met een recht dat voortvloeit uit het EU-burgerschap. Het feit dat eiseres voor het verkrijgen van het Certificat of Citizenship afhankelijk was van de tijdige behandeling door de Amerikaanse autoriteiten, is niet vergelijkbaar met het niet afstand kunnen doen van een nationaliteit. Eiseres had dit document tijdig kunnen aanvragen.
De situatie dat eiseres de tienjaarstermijn niet heeft kunnen stuiten omdat zij door onjuiste voorlichting van de Nederlandse autoriteiten als gevolg van nieuwe jurisprudentie niet wist dat zij na 10 oktober 1991 de Nederlandse nationaliteit nog behield [6] , doet zich evenmin voor. Essentieel is dat in die zaak betrokkene door de Nederlandse overheid onjuist is voorgelicht, terwijl voor zover eiseres onjuist is voorgelicht, dit door anderen is geschied. De situatie van eiseres is dan ook niet vergelijkbaar met de situatie die zich voordeed in de genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 3 april 2020. Van eiseres kon namelijk wel in redelijkheid worden gevergd dat zij eerder, op enig moment na verloop van haar paspoort op 27 juli 2006, actie had ondernomen om het verlies van het Nederlanderschap te stuiten.
De door eiseres aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 9 juli 2021 [7] is niet alleen, zoals eiseres stelt, in de feiten verschillend van de situatie van eiseres, maar ook in juridische relevantie. In deze zaak kon de betrokkene de gevraagde stukken niet overleggen omdat zijn ex-echtgenote daaraan niet wilde meewerken. Eiseres kon het gevraagde Certificat of Citizenship wel krijgen als zij dit eerder had aangevraagd.
3.3.
Eiseres heeft met het overleggen van e-mails aannemelijk gemaakt dat zij rond de peildatum de wens had in Duitsland, Nederland of Oostenrijk een baan te vinden waar zij postdoctoraal onderzoek kon doen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet blijkt van verdergaande plannen dan een eerste oriëntatie. Het is aannemelijk dat eiseres haar plannen makkelijker had kunnen verwezenlijken indien zij in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. Dit betekent echter nog niet dat het verlies van haar Nederlandse nationaliteit onevenredig is. Daartoe waren de plannen van eiseres nog onvoldoende concreet. Boven is er, in de woorden van het Hof, geen sprake van ‘bijzondere moeilijkheden’ om zich naar Nederland of een andere lidstaat te blijven begeven teneinde aldaar haar beroepsactiviteiten te verrichten of de noodzakelijke stappen te ondernemen om er dergelijke activiteiten te verrichten. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat, indien eiseres concrete plannen had, zij als Amerikaanse geen bijzondere moeilijkheden zou hebben ondervonden om een onderzoeksfunctie in Europa uit te oefenen. Zij kon een beroep doen op verblijf als kennismigrant en op basis daarvan voor haar en haar gezinsleden een vergunning aanvragen.
3.4.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het verlies van het burgerschap van de Unie voor eiseres in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel wat betreft de gevolgen ervan uit het oogpunt van het Unierecht. Dit betekent dat zij niet met terugwerkende kracht het Nederlanderschap herkrijgt en dat verweerder terecht afgifte van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap heeft geweigerd.
3.5.
Het beroep is ongegrond.
3.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De datum van inwerkingtreding van het gewijzigde artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)
2.Uitspraak van 12 maart 2019, C-221/17, ECLI:EU:C:2019:189
3.Zie rechtsoverweging 46
5.ECLI:NL:HR:2020:593 rechtsoverweging 3.7.1
6.Door de wijziging van artikel 16, tweede lid, aanhef en onder d, van de RWN per 1 april 2003 met terugwerkende kracht