ECLI:NL:RBDHA:2022:6797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verlening omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van een woongebouw in Den Haag

Op 12 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van een woongebouw. Eiser, een inwoner van Den Haag, had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 21 juni 2019 een omgevingsvergunning had verleend aan Mundus Invest B.V. voor het vergroten van het woongebouw van 30 naar 34 woningen. Eiser betwistte de vergunning op verschillende gronden, waaronder strijd met het bestemmingsplan en de welstandscriteria. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning terecht was verleend, omdat het bouwplan niet in strijd was met de weigeringsgronden van artikel 2.10 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder recht had op de vergunning, aangezien er geen relevante weigeringsgronden aanwezig waren. De beroepsgronden van eiser werden verworpen, en de rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. J.B. Wijnholt, in aanwezigheid van griffier mr. J.P.G. van Egeraat, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).

Procesverloop

In het besluit van 21 juni 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan Mundus Invest B.V. (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van het woongebouw [adres] [huisnummer 1] tot en met [huisnummer 2] te [plaats] van 30 naar 34 woningen, het maken van een trap en een dakopbouw en het wijzigen van de kozijnen.
In het besluit van 17 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 15 maart 2019 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen en vergroten van het woongebouw [adres] [huisnummer 1] tot en met [huisnummer 2] te [plaats] van 30 naar 34 woningen, het maken van een trap en een dakopbouw, het wijzigen van de kozijnen en het plaatsen van een vergunningvrije aanbouw (het bouwplan). Het gaat om woningen voor senioren, al dan niet met een zorgbehoefte. De aanvraag ziet op de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat sprake is van een gebonden bevoegdheid en dat geen van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsronden zich voordoen. Het bouwplan is niet in strijd met het ten tijde van de ingediende aanvraag voor het bouwplan geldende bestemmingsplan ‘Bohemen’ uit 2008 (Bohemen 2008) en evenmin met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan ‘Bohemen 2018’ (Bohemen 2018), aldus verweerder.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – samengevat – het volgende aan. Gedurende de procedure tot vaststelling van bestemmingsplan Bohemen 2018 hebben ambtshalve wijzigingen plaatsgevonden waarop geen zienswijzen konden worden ingebracht. Deze wijzigingen hebben een dusdanig grote impact dat de inspraakprocedure opnieuw gevolgd had moeten worden. In het bestemmingsplan Bohemen 2018 is het perceel niet opgenomen in de regel over extra bouwlagen. De omgevingsvergunning is voorts in strijd met het bestemmingsplan Bohemen 2018 voor wat betreft de externe veiligheid. Eiser stelt verder dat de welstands- en monumentencommissie niet correct aan de Welstandsnota Den Haag 2017 heeft getoetst en bestrijdt de stedenbouwkundige onderbouwing dat de verhouding tussen hoogte en breedte 1:1 is. De aanbouw is niet vergunningvrij, omdat deze groter is dan 150 m2 en tot een verandering in draagconstructie leidt. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 januari 2019. [1] Daarnaast volgt uit de toelichting op bestemmingsplan Bohemen 2018 dat een bezonningsstudie is vereist. Door de wethouder is ook toegezegd dat een bezonningsstudie zal worden uitgevoerd. Tot slot bevat de aanvraag een aantal tegenstrijdigheden.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
4.2.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd wordt in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit 2012, (b) strijd met de bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand. Uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo volgt dat het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk een gebonden bevoegdheid is. Dit wil zeggen dat een omgevingsvergunning voor deze activiteit slechts wordt geweigerd indien zich een van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgronden voordoet. Doet geen van deze weigeringsgronden zich voor, dan moet de omgevingsvergunning worden verleend. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2018. [2] Dit wettelijk kader laat verweerder dus geen ruimte voor het afwegen van andere belangen.
4.3.
Ten tijde van de indiening van de aanvraag van de omgevingsvergunning rustte op het perceel, op basis van het op 6 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan Bohemen 2008, de bestemming ‘Woondoeleinden’. Ten tijde van indiening van de aanvraag was het nieuwe bestemmingsplan Bohemen 2018 in voorbereiding. Dit bestemmingsplan is op
20 december 2018 vastgesteld, op 15 juni 2019 in werking getreden en op 18 maart 2020 onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan geldt op het perceel de bestemming ‘Wonen-2’, met de functieaanduiding ‘Maatschappelijk’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-archeologie’.
Het bestemmingsplan
5. De rechtbank overweegt allereerst dat de beroepsgronden gericht tegen het bestemmingsplan Bohemen 2018 niet kunnen slagen. Zoals onder 4.2 is overwogen, kan de omgevingsvergunning slechts worden geweigerd indien zich een van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgronden voordoet. Bij de totstandkoming van een bestemmingsplan door de gemeenteraad heeft reeds een belangenafweging plaatsgevonden. Zodra een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, is ten aanzien van activiteiten die in overeenstemming zijn met dat bestemmingsplan geen ruimte meer voor een belangenafweging. De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan Bohemen 2018 met de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2020 onherroepelijk is. [3] Eisers stelling dat in de procedure tot vaststelling van dit bestemmingsplan ten onrechte ambtshalve wijzigingen hebben plaatsgevonden waarop geen zienswijzen konden worden ingebracht, kan in deze procedure dan ook geen rol spelen.
Externe veiligheid
6. De rechtbank overweegt dat hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de externe veiligheid in de toelichting op het bestemmingsplan Bohemen 2018 staat en niet in de regels van het bestemmingsplan. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 13 november 2019 heeft overwogen, zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende planregels bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De niet-bindende toelichting heeft in zoverre betekenis, dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende regels waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. [4] De rechtbank is van oordeel dat hetgeen in de toelichting bij het bestemmingsplan is opgenomen over de externe veiligheid dan ook geen rol kan spelen bij de toetsing van een bouwplan aan het bestemmingsplan. Hierin kan dan ook geen grond worden gevonden voor weigering van de gevraagde omgevingsvergunning. Daarbij merkt de rechtbank op dat in het bouwplan nieuwe woningen worden voorzien op de vierde bouwlaag van het reeds bestaande gebouw. In het bestemmingsplan is de mogelijkheid voor het bouwen van een vierde bouwlaag opgenomen. Daarom is deze niet ondergebracht in de generieke binnenplanse afwijkingsregeling voor bestaande juridisch planologische bouwrechten, die apart zijn geïnventariseerd en verbeeld op de extra bouwlagenkaart. In zoverre is dus geen sprake van nieuwe woningen waar het bestemmingsplan niet al rekening mee heeft gehouden. Het veiligheidsrisico wijzigt dus niet.
Welstand
7. Uit het bestreden besluit komt naar voren dat het bouwplan door verweerder ter advisering is voorgelegd aan de welstands- en monumentencommissie (de commissie). Op 17 april 2019 heeft de commissie positief geadviseerd ten aanzien van het bouwplan. In dit advies heeft de commissie op basis van de Welstandsnota Den Haag 2017 uitvoerig gemotiveerd waarom het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De commissie heeft zich positief uitgelaten over de aanpassing en ‘optopping’ van het bouwblok, waarbij de bestaande architectuur en ensemblewaarde het uitgangspunt zijn. Hoewel de commissie het jammer vindt dat de ‘beweging’ van het blok ter hoogte van het noodtrappenhuis verloren gaat, is de hoofdopzet van het blok voldoende overtuigend. De ‘optopping’ is door het lessenaarsdak, zoals bestaand, terughoudend naar het binnengebied en open naar de straatzijde. Daarmee voegt het bouwblok zich goed naar de structuur van deze omgeving en naar het ensemble dat dit bouwblok vormt met het ernaast gelegen bouwblok. De gevelaanpassingen en opbouw zijn ook voor wat betreft de vormgeving en uitwerking overtuigend. De beeldbepalende karakteristieken in de bestaande gevel blijven volgens de commissie behouden. Ook in architectuur blijft de ensemblewaarde behouden. De inpassing van het bouwblok is door de vanuit de plint van het gebouw doorlopende lage gemetselde erfafscheidingen tussen de voortuinen en de hagen aan de straatzijde voldoende overtuigend.
7.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem rust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bestuursorgaan dit niet - of niet zonder meer - aan zijn conclusie omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. [5]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming niet zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet zonder meer aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mag leggen. Gelet hierop en omdat eiser geen eigen advies heeft ingebracht van een ander deskundig te achten persoon of instantie, is er geen grond voor het oordeel dat verweerder het welstandsadvies niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. De niet-onderbouwde stelling van eiser dat de stedenbouwkundige inpassing van het bouwwerk niet voldoet aan de geldende regels, is onvoldoende om te twijfelen aan de houdbaarheid van het advies van de welstandscommissie. Dat bepaalde aspecten volgens eiser niet zijn beoordeeld door de commissie volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
De aanbouw
8. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat de aanbouw onderdeel van de omgevingsvergunning is niet. In de aanvraag is de aanbouw opgegeven als vergunningvrij. Verweerder heeft toegelicht dat als in een aanvraag is opgenomen dat een onderdeel van het bouwplan vergunningvrij is, dit onderdeel in de beoordeling buiten beschouwing wordt gelaten. De beoordeling ziet immers op de aspecten van het bouwplan die vergunningplichtig zijn. Eiser kan een handhavingsverzoek bij verweerder indienen, indien hij van mening is dat de aanbouw niet vergunningvrij is. Overigens meent verweerder dat de aanbouw volgens de wettelijke bepalingen wel vergunningvrij is. De rechtbank ziet in de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel, nu het in die zaak gaat om een handhavingsverzoek en in deze zaak om een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Bezonningsstudie
9. Zoals reeds overwogen, is in deze zaak sprake van een gebonden beschikking, zodat geen ruimte bestaat voor een belangenafweging. De beroepsgrond over de bezonning kan dan ook geen rol spelen bij de vraag of in dit geval een omgevingsvergunning moet worden verleend. De maximale bouwhoogte uit het bestemmingsplan wordt niet overschreden. Verweerder heeft toegelicht dat de aanvaardbaarheid van een extra bouwlaag op de bezonning en de stedenbouwkundige effecten daarvan op de omgeving reeds verdisconteerd zijn in het bestemmingsplan, derhalve was het moment om daartegen in het geweer te komen het moment waarop de bestemmingsplanvorming speelde. De rechtbank overweegt dat in het kader van het bestemmingsplan rekening is gehouden met de bezonning. In de toelichting is opgenomen dat de onderhavige extra bouwlaag reeds mogelijk was op basis van het vigerende bestemmingsplan. Omdat er geen sprake is van een ontwikkeling is een aanvullend onderzoek volgens de toelichting niet benodigd. Om bij een aanvraag om een omgevingsvergunning terug te vallen op een door de wethouder gedane mededeling tijdens de raadsvergadering van 12 december 2018, die vóór het vaststellen van het bestemmingsplan is gedaan, voert naar het oordeel van de rechtbank te ver. Daarbij merkt de rechtbank op dat de raadsvergadering zag op het ontwerpbestemmingsplan, zodat de bezonningsstudie in een andere procedure en een andere context is besproken.
Conclusie
10. Zoals uit het voorgaande blijkt, is het bouwplan niet in strijd met de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgronden. Verweerder was dus gehouden om de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover eiser in beroep heeft verwezen naar hetgeen hij in bezwaar heeft aangevoerd, stelt de rechtbank vast dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op de bezwaargronden is ingegaan. Het ligt dan op de weg van eiser om in beroep gemotiveerd te betogen waarom de reactie van verweerder op de bezwaargronden onjuist is en het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de omgevingsvergunning terecht heeft verleend.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4081.