ECLI:NL:RBDHA:2022:70

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning; Vereniging tot behoud leefkwaliteit Roode Leeuwpoort niet-ontvankelijk, beroep van [A] ongegrond

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verleende omgevingsvergunning. De Vereniging tot behoud leefkwaliteit Roode Leeuwpoort, eiseres, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die aan een derde-partij was verleend voor het veranderen van een pand in zelfstandige wooneenheden, het aanleggen van parkeerplaatsen en het kappen van bomen. De rechtbank oordeelt dat de Vereniging geen belanghebbende is, omdat zij niet kan aantonen dat zij feitelijke werkzaamheden heeft verricht die haar een rechtstreeks belang bij het besluit geven. Het beroep van de Vereniging wordt daarom gegrond verklaard, en haar bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van [A], die wel als belanghebbende wordt aangemerkt, is ongegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover de Vereniging daarin is ontvangen in haar bezwaar en verklaart het bezwaar van de Vereniging niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft ook de proceskosten voor de Vereniging niet vergoed, omdat er geen aanleiding voor is. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2022 in de zaak tussen

de Vereniging tot behoud leefkwaliteit Roode Leeuwpoort(hierna: de Vereniging), te Delft, eiseres
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigden: mr. H.F.J. Noppen en J.C.M. Verrest).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij](hierna: [derde-partij] ), te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. J. de Vet).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde-partij] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van het pand aan de [adres 1] [huisnummer 1] te [plaats] tot tien zelfstandige wooneenheden, het realiseren van zes parkeerplaatsen op eigen terrein en het kappen van vijf bomen, te weten vier lindes en een esdoorn.
Bij besluit van 23 oktober 2018 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van de Vereniging ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering.
De Vereniging heeft tegen bestreden besluit I beroep (SGR 18/7870) ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening bij uitspraak van 28 januari 2019 (SGR 19/414) toegewezen en het primaire besluit en bestreden besluit I geschorst voor zover deze besluiten betrekking hebben op de kap van de twee lindes grenzend aan de tuinmuur van de percelen [adres 3] [huisnummers] tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep.
Bij besluit van 4 juni 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder een wijzigingsbesluit genomen als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
[derde-partij] heeft tegen bestreden besluit II beroep (SGR 19/4353) ingesteld. De Vereniging heeft haar beroep gehandhaafd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen van de Vereniging en [derde-partij] gevoegd behandeld op 18 februari 2020. De Vereniging heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , [B] en [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. [derde-partij] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en partijen gevraagd om op korte termijn te laten weten of zij heil zien in het door de rechtbank voorgestelde mediationtraject.
Nadat geen van de partijen iets van zich heeft laten horen heeft de rechtbank partijen bij brief van 22 juli 2020 gevraagd naar de stand van zaken.
De Vereniging heeft bij brief van 31 juli 2020 laten weten dat zij van verweerder heeft gehoord dat [derde-partij] een situatietekening had ingediend.
[derde-partij] heeft bij brieven van 2 en 4 augustus 2020 meegedeeld dat de poging tot onderling overleg (nog) niet heeft geleid tot een passende oplossing.
Verweerder heeft niet gereageerd op de brief van de rechtbank.
Het verzoek om wraking van de Vereniging is door de wrakingskamer van deze rechtbank bij beslissing van 4 oktober 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
Na de behandeling heeft de rechtbank de behandeling van de zaken weer gesplitst. Thans gaat zij over tot het doen van uitspraak.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
[derde-partij] heeft een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Het bouwplan voorziet in het veranderen van het (kantoor)pand [adres 1] [huisnummer 1] te [plaats] tot zelfstandige wooneenheden, het realiseren van zes parkeerplaatsen op eigen terrein en het kappen van vijf bomen.
1.2
De aangevraagde omgevingsvergunning betreft de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)), “aanleggen” (artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo), “het wijzigen van een monument” (artikel 2.1, eerste lid, onder f van de Wabo), “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan” (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo) en “kappen” (artikel 2.2, eerste lid, onder g van de Wabo).
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, f en artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wabo verleend. Daarbij is verweerder onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de Wabo van het geldende bestemmingsplan afgeweken. Voorts heeft verweerder aan de activiteit kappen – mede ter bescherming van de rode beuk – een aantal voorschriften verbonden, waaronder het voorschrift dat binnen twee jaar na verlening van de omgevingsvergunning vijf bomen dienen te worden herplant op het perceel, te weten twee Japanse esdoorns en drie robinia’s.
2.2
In het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van de Vereniging ongegrond verklaard en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering gehandhaafd. De aanvullende motivering ziet onder meer op het kappen van de bomen en het aanleggen van de parkeerplaatsen. Zo heeft verweerder aanvullende voorschriften opgesteld voor de kap ter bescherming van de rode beuk. Ook heeft verweerder overwogen dat in het kader van de (her)berekening van de parkeerbehoefte aansluiting dient te worden gezocht bij de Nota parkeren 2018. Op basis daarvan kan worden volstaan met het realiseren van vijf parkeerplaatsen, in plaats van de eerder vergunde zes parkeerplaatsen.
2.3
Bij besluit van 4 juni 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I gewijzigd en het primaire besluit herroepen voor zover dat betrekking heeft op de activiteit ‘kappen’. Vergunning daarvoor wordt geweigerd ten aanzien van de twee lindes grenzend aan de tuinmuur van de percelen [adres 3] [huisnummers] op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder g van de Wabo, jo. artikel 7, tweede lid van de Bomenverordening Delft 2013 en de beleidsregels voor de beoordeling van kapaanvragen. De reden hiervoor is dat verweerder na onderzoek tot de conclusie is gekomen dat er ruimte is voor een vijfde parkeerplaats naast de andere parkeerplaats in de overkapping. Door twee parkeerplaatsen te realiseren onder de overkapping en drie elders in de tuin, kunnen de twee lindes volgens verweerder behouden blijven.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontvankelijkheid van de Vereniging
3.1
Uit vaste rechtspraak volgt dat de wetgever de in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb vermelde eis van het zijn van belanghebbende heeft gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid dan ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende moet worden beschouwd en een rechtsmiddel kan aanwenden. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang, dat de betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dat belang moet rechtstreeks bij het desbetreffende besluit zijn betrokken [1] .
3.2
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb is bepalend of deze rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het desbetreffende besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
3.3
De Vereniging stelt zich blijkens haar statuten het volgende ten doel: het behoud van de flora en fauna in en om de Roode Leeuwpoort en de binnentuinen behorend bij de panden van de [adres 1] ; de bevordering van een veilig en gezond woon- en leefklimaat in en voor de buurt; het behoud en waar nodig herstel en versterking van de ruimtelijke kwaliteiten van dit pittoreske deel van het beschermde stadsgezicht binnenstad Delft als geheel, als een groene long van de binnenstad en als een belangrijk doorgangsgebied voor toeristen naar Molen de Roos.
3.4
Hoewel de Vereniging krachtens haar statutaire doelstelling een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang behartigt, blijkt dat naar het oordeel van de rechtbank niet uit feitelijke werkzaamheden. Bij de feitelijke werkzaamheden dient acht te worden geslagen op de periode voorafgaand aan het indienen van bezwaar [2] . In dat verband geldt dat het louter in rechte opkomen tegen besluiten als regel niet kan worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Evenmin kunnen als zodanig worden aangemerkt werkzaamheden die daarmee verband houden, zoals het indienen van zienswijzen over ontwerpbesluiten, het vergaren van informatie ten behoeve van bestuursrechtelijke procedures en het via de website informeren van derden over aanhangige of afgeronde procedures. Ter zitting heeft de Vereniging toegelicht dat zij is opgericht naar aanleiding van de verleende kapvergunning (de rechtbank begrijpt: het primaire besluit). In dit geval gaat het dus om de feitelijke werkzaamheden die de Vereniging tussen 19 januari 2018 en 23 oktober 2018 heeft verricht. De rechtbank is van oordeel dat voor zover uit de stukken blijkt van activiteiten van de Vereniging, deze alle gericht zijn op en ten dienste staan van het voeren van deze procedure. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Vereniging slechts is opgericht om deze procedure te kunnen voeren en daarom niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. Een andere aanwijzing hiervoor vindt de rechtbank in het gegeven dat de Vereniging de stelling van [derde-partij] dat hij geen lid mocht worden van de Vereniging niet heeft weersproken. Voor zover de Vereniging stelt ook andere feitelijke werkzaamheden te verrichten in het kader van de statutaire doelstelling, overweegt de rechtbank dat de Vereniging deze stelling niet concreet heeft gemaakt en evenmin met stukken heeft onderbouwd. Verweerder heeft de Vereniging dan ook ten onrechte ontvangen in haar bezwaar. Het beroep voor zover ingediend door de Vereniging is daarom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen en het bezwaar van de vereniging alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
3.5
Het beroepschrift van de Vereniging is ondertekend door haar voorzitter [A] (hierna: [A] ). De aanvullende gronden zijn tevens ondertekend door [B] , maar nu dit stuk is ingediend na ommekomst van de beroepstermijn van zes weken kan hij niet als eiser worden aangemerkt. De rechtbank zal beoordelen of het beroep ontvankelijk kan worden geacht voor zover het namens [A] is ingediend.
3.6
[A] woont aan de [adres 2] [huisnummer 2] in [woonplaats] . Dit is op geringe afstand van het pand en de binnentuin waar het bestreden besluit op ziet. Ook heeft [A] zicht op de binnentuin. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om haar als belanghebbende aan te merken. De rechtbank zal daarom de aangevoerde beroepsgronden inhoudelijk bespreken.
Parkeren en kappen
4. Voor zover het beroep van [A] ziet op het kappen van de twee lindes grenzend aan de tuinmuur van de percelen [adres 3] [huisnummers] en het realiseren van de vijf parkeerplaatsen (en de locatie daarvan) merkt de rechtbank op dat het beroep van [derde-partij] (SGR 19/4353) bij uitspraak van heden gegrond is verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit zoals gewijzigd in bestreden besluit II vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de gronden van [A] .
Formele gronden
5.1
Volgens [A] heeft in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen algehele heroverweging plaatsgevonden omdat de bezwaarschriftencommissie te terughoudend heeft getoetst. Verweerder had daarom niet kunnen volstaan met een verwijzing naar het advies.
5.2
De rechtbank volgt [A] niet in haar betoog. Op grond van artikel 3:49 van de Awb kan verweerder, ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan, volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit heeft toegelicht dat hij het advies van de bezwaarschriftencommissie overneemt. Dit advies heeft verweerder als bijlage toegevoegd aan het bestreden besluit. Daarmee heeft verweerder de motivering van de bezwaarschriftencommissie overgenomen en onderdeel gemaakt van het bestreden besluit. De wet vereist geen aanvullende belangenafweging of motivering door verweerder zelf. Pas als verweerder afwijkt van het advies van de bezwaarschriftencommissie is op grond van artikel 7:13, zevende lid, van de Awb een aanvullende motivering vereist, maar dat is in deze zaak niet aan de orde.
6. Voor zover de [A] betoogt dat zij in strijd met het beginsel van ‘equality of arms’ voorafgaand aan de zitting bij de voorzieningenrechter onjuist of onvoldoende is geïnformeerd door verweerder, overweegt de rechtbank dat [A] – wat daar ook van zij – niet heeft onderbouwd hoe zij door deze gang van zaken in haar belangen is geschaad in deze beroepsprocedure.
Strijdig gebruik/aanleggen
7.1
Op het perceel van [derde-partij] is het bestemmingsplan ‘Binnenstad 2012’ van toepassing. Op de plaats waar de parkeerplaatsen vergund zijn geldt de enkelbestemming ‘Tuin’, de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ en de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – monumentale boom’ Voor wat betreft de enkelbestemming ‘Tuin’ heeft verweerder gemotiveerd dat het ingevolge artikel 14.4.1 van de planregels verboden is om op gronden buiten het bouwvlak zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren: het aanbrengen van oppervlakteverhardingen. Op grond van artikel 14.4.3 van de planregels kan het bevoegd gezag afwijken van het verbod in artikel 14.4.1 waarbij geldt dat a) op basis van geohydrologisch onderzoek is aangetoond dat de waterhuishouding niet onevenredig wordt geschaad; en b) aan de omgevingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden in verband met het beschermen van de waterhuishoudkundige belangen.
7.2
Nu verweerder in dit kader (in bestreden besluit I) aan de omgevingsvergunning de voorschriften heeft verbonden dat [derde-partij] verplicht is om grasstabilisatiematten te gebruiken bij de aanleg van de parkeerplaatsen en de tuinpaden en het terras te voorzien van een waterpasserende bestrating, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geohydrologische omstandigheden het verlenen van de omgevingsvergunning voor ‘strijdig gebruik’ in de weg staan. De stelling van [A] dat het verharden van het terras of vergelijkbare voorziening slechts maximaal 30 m² mag bedragen vindt naar het oordeel van de rechtbank geen grondslag in de planregels. Voor zover [A] doelt op artikel 14.4.2 aanhef en onder f van de planregels overweegt de rechtbank dat dit een uitzondering betreft op het verbod in artikel 14.4.1 van de planregels, maar van dat verbod mag nu juist worden afgeweken door middel van de verleende omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4.3 van de planregels.
Verkeerssituatie
8. Hoewel [A] betoogt dat de ervaringen met het in- en uitrijden van auto’s niet positief zijn, heeft verweerder er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat het gaat om een beperkt aantal auto’s. Gelet op de eveneens beperkte verkeersstroom die dat met zich brengt, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het onderzoek naar het parkeren in de historische binnentuin, de overlast, de verkeersveiligheid, de luchtkwaliteit en de invloed van parkeren op de natuur- en groenwaarden onzorgvuldig is geweest. In het gegeven dat in de toekomst de Omgevingswet in werking zal treden en verweerder op 13 januari 2020 het landelijke Schone Lucht Akkoord heeft getekend ziet de rechtbank evenmin aanleiding om het besluit voor onrechtmatig te houden.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
9. Het beroep voor zover ingediend door de Vereniging is gegrond. Voor zover het beroep is ingediend door [A] is het ongegrond.
10. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten aan de zijde van de Vereniging is de rechtbank niet gebleken. Wat [A] betreft bestaat er geen aanleiding tot vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover ingediend door de Vereniging gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover de Vereniging daarin is ontvangen in haar bezwaar;
- doende wat verweerder had moeten doen, verklaart het bezwaar van de Vereniging niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover ingediend door [A] ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan de Vereniging het door haar betaalde griffierecht, te weten € 338,-, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1984.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4292.