ECLI:NL:RBDHA:2022:7211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
SGR 21/2574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis – de Bruin
  • R.A.E. Bach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot arbeidsongeschiktheid

Op 18 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak SGR 21/2574, waarin verzoekster, vertegenwoordigd door mr. F. Reith, een proceskostenveroordeling heeft aangevraagd tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door C. Schravesande. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. Verzoekster had haar beroep ingetrokken omdat verweerder volledig aan haar verzoek had voldaan, wat de rechtbank als kennelijk gegrond heeft beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de proceskosten, die verzoekster heeft gemaakt, vergoed dienen te worden.

De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 759,- en de kosten voor deskundigenonderzoek op € 2.359,50, wat resulteert in een totaalbedrag van € 3.118,50 dat verweerder aan verzoekster moet vergoeden. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Verzoekster heeft het beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder dat haar arbeidsongeschiktheid herzag, maar na intrekking van het beroep heeft verweerder ingestemd met de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2574

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. F. Reith),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
Stichting Jeugdbescherming West, te Den Haag
(gemachtigde: M. Schot).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster met ingang van 24 augustus 2020 minder arbeidsongeschikt geacht dan voorheen, namelijk 53,56% in plaats van 100%. Daarbij is bepaald dat de loonaanvullingsuitkering die verzoekster op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving ongewijzigd wordt voortgezet.
Bij besluit van 19 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en verzoekster per
24 augustus 2020 meer arbeidsongeschikt geacht, namelijk 57,34%.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 23 mei 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, het bezwaar alsnog gegrond verklaard en bepaald dat verzoekster per 4 augustus 2020 recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster haar beroep op 30 mei 2022 ingetrokken met het gelijktijdige verzoek verweerder te veroordelen in de kosten voor het inschakelen van een deskundige en de advocaatkosten.
Verweerder heeft bij brief van 12 juli 2022 desgevraagd ingestemd met een veroordeling in de proceskosten.
Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om een proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank stelt vast dat verzoekster het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder volledig aan haar is tegemoetgekomen, zoals bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Daarom wordt het verzoek om een proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen.
4. Aangezien verweerder de gemaakte kosten in de bezwaarfase al heeft vergoed, moet de rechtbank alleen nog oordelen over de in beroep gemaakte kosten.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder allereerst in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
6. Ook komen voor vergoeding in aanmerking de kosten die verzoekster redelijkerwijs heeft moeten maken voor het inschakelen van deskundigen. [1] Verzocht is om vergoeding van een factuur van Koninklijke Visio expertise centrum voor slechtziende en blinde mensen naar aanleiding van een door oogarts K.J. van Tilburg en orthopedist C.S. van de Reep uitgevoerd deskundigenonderzoek. Uit de factuur van 17 mei 2022 volgt een totaalbedrag van € 2.359,50 inclusief btw (€ 1.950,- exclusief btw). Bij brief van 12 juli 2022 heeft verweerder medegedeeld bereid te zijn het volledige bedrag van € 2.359,50 inclusief btw te vergoeden. De rechtbank acht deze kosten eveneens redelijk. De kosten komen derhalve voor toewijzing in aanmerking.
7. Het totaalbedrag van de te vergoeden kosten bedraagt daarmee € 3.118,50 (€ 759,- + € 2.359,50).
8. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 3.118,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis – de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1075.