ECLI:NL:RBDHA:2022:7463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
C/09/624251 / HA ZA 22-93
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidstelling proceskosten en vaststelling toepasselijk recht in civiele procedure tussen Iraanse eisers en gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben vijf Iraanse eisers een incident aangespannen tegen een gedaagde, die betrokken was bij de levering van chemicaliën aan Irak tijdens de oorlog. De eisers vorderen een verklaring voor recht dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden door chemische aanvallen met mosterdgas. De gedaagde heeft in het incident verzocht om zekerheidstelling voor de proceskosten, omdat de eisers woonachtig zijn in Iran en geen woonplaats in Nederland hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet verplicht zijn om zekerheid te stellen, omdat dit hun toegang tot de rechter zou belemmeren. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagde tot zekerheidstelling afgewezen. Daarnaast heeft de gedaagde verzocht om vaststelling van het toepasselijk recht, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze kwestie in de hoofdzaak moet worden behandeld. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord door de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/624251 / HA ZA 22-93
Vonnis in incident van 20 juli 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] te [plaats 1] , Iran,

2.
[eiser 2]te [plaats 2] , Iran,
3.
[eiser 3]te [plaats 3] , Iran,
4.
[eiser 4]te [plaats 1] , Iran,
5.
[eiser 5]te [plaats 1] , Iran,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. L. Zegveld te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]te [plaats 4] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. C.J. Knoops-Hamburger te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 januari 2021, met producties 1 tot en met 59;
  • de incidentele vordering tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten op grond van artikel 224 Rv; incidentele conclusie tot vaststelling van het toepasselijk recht namens [gedaagde] , met producties 1 tot en met 3;
  • de conclusie van antwoord in incident namens [eisers] , met producties 60 en 61;
  • het bericht van de zijde van [gedaagde] en de rolbeslissing van 6 juli 2022, waaruit blijkt dat gedaagde heeft afgezien van het nemen van een akte uitlaten producties.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan in het incident

2.1.
In de hoofdzaak vorderen [eisers] kort samengevat:
I. de verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eisers] en aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van deze onrechtmatige gedragingen;
II. de veroordeling van [gedaagde] in de materiële en immateriële schade van [eisers] op te maken bij staat;
III. de veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, te vermeerderen met nakosten en rente.
2.2.
Daartoe voeren [eisers] het volgende aan. Eisers zijn Iraanse staatsburgers die slachtoffer zijn geworden van chemische aanvallen met mosterdgas die door het regime van Saddam Hoessein in Irak zijn uitgevoerd op verschillende locaties in Iran. De SOCI2 werd toen aan het regime van Hoessein onder meer geleverd door het bedrijf Melchemie Holland B.V. (hierna: Melchemie), tegenwoordig Otjiaha B.V. [gedaagde] was in de relevante periode president-directeur en enig aandeelhouder van Melchemie. [gedaagde] was direct betrokken bij en verantwoordelijk voor de leveringen in kwestie. Ten tijde van de leveringen was algemeen bekend dat SOCI2 [1] , samen met TDG [2] , voorloper was van mosterdgas. [gedaagde] wist dat Irak de door zijn bedrijf geleverde chemicaliën zou gebruiken om mosterdgas te produceren en dat dit chemische wapen op het slagveld zou worden ingezet, althans dit had hij redelijkerwijs kunnen weten. [gedaagde] is tegenover [eisers] (mede)aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van de leveringen die via Melchemie zijn gedaan aan Irak, aldus steeds [eisers]
2.3.
In incident vordert [gedaagde] :
( i) de veroordeling van [eisers] tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten tot betaling waarvan [eisers] veroordeeld zouden kunnen worden;
(ii) het bepalen van het bedrag van die zekerheid op een som van € 50.660, door middel van afgifte van een onherroepelijke bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank onder de gebruikelijke voorwaarden, dan wel door storting van voornoemd bedrag op de derdenrekening van de advocaat van [gedaagde] ;
(iii) de van toepassing verklaring van Nederlands recht op onderhavig geschil;
(iv) de bepaling dat toepassing van Iraans recht, voor zover dit geen verjaringstermijn voorschrijft voor verbintenissen uit hoofde van onrechtmatige daad, in strijd is met artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens;
( v) de bepaling dat toepassing van Iraans recht, voor zover dit geen verjaringstermijn voorschrijft voor verbintenissen uit hoofde van onrechtmatige daad, kennelijk in strijd is met de openbare orde in de zin van artikel 10:6 van het Burgerlijk Wetboek;
(vi) de van toepassing verklaring van de Nederlandse verjaringsregels op onderhavig geschil.
2.4.
Met betrekking tot vorderingen i. en ii. voert [gedaagde] aan dat [eisers] op grond van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verplicht zijn om zekerheid te stellen omdat zij allen woonachtig zijn in Iran en Iran geen partij is bij een verdrag of EG-Verordening als bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a Rv. Evenmin is er een verdrag, EG-Verordening of wet op grond waarvan een eventuele proceskostenveroordeling in Iran ten uitvoer zal kunnen worden gelegd (artikel 224 lid 2 aanhef en onder b Rv). Kortom, geen van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen doen zich voor. [eisers] zijn daarom verplicht om zekerheid te stellen. [gedaagde] begroot de proceskosten op € 50.660.
2.5.
Met betrekking tot vorderingen iii. tot en met vi. voert [gedaagde] aan dat tussen partijen in geschil is welk recht van toepassing is. [gedaagde] acht het in het belang van de goede procesorde dat de rechtbank op deze vordering eerst en vooraf beslist, zodat (als het standpunt van [gedaagde] wordt gevolgd dat Nederlands recht van toepassing is) wordt voorkomen dat onnodige kosten worden gemaakt om inlichtingen te verkrijgen over het Iraanse recht. Het voeren van verweer wordt ernstig bemoeilijkt als zowel rekening moet worden gehouden met de mogelijke geheel of gedeeltelijke toepasselijkheid van Nederlands recht als met de mogelijke geheel of gedeeltelijke toepasselijkheid van Iraans recht.
2.6.
[eisers] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang nader ingegaan.
Zekerheidstelling voor proceskosten
2.7.
Op grond van het bepaalde in artikel 224 lid 1 Rv is een partij zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland op vordering van de wederpartij verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij zou kunnen worden veroordeeld. Die verplichting bestaat niet als sprake is van één of meer van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen.
2.8.
De rechtbank stelt vast dat [eisers] woonplaats hebben in Iran en geen woonplaats hebben in Nederland. Dit betekent dat de incidentele vordering in beginsel kan worden toegewezen. Beoordeeld moet worden of één of meer van de hiervoor bedoelde uitzonderingssituaties zich voordoet of voordoen. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is en wijst de incidentele vordering tot zekerheidsstelling af. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
2.9.
Iran is geen partij bij een verdrag of EG-Verordening als bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a Rv waaruit voortvloeit dat geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat. Evenmin is er een verdrag, EG-Verordening of wet op grond waarvan een eventuele proceskostenveroordeling in Iran ten uitvoer zal kunnen worden gelegd (artikel 224 lid 2 aanhef en onder b Rv). Ook is niet gebleken van de uitzonderingssituatie genoemd onder c, namelijk dat redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding in Nederland mogelijk zal zijn.
2.10.
Met betrekking tot de uitzondering genoemd in artikel 224 lid 2 aanhef en onder d Rv voeren [eisers] primair aan dat de vordering tot zekerheidsstelling moet worden afgewezen op deze grond, omdat de gevorderde zekerheidsstelling voor hen de effectieve toegang tot de rechter belemmert. [eisers] voeren daartoe aan dat zij allen op basis van gefinancierde rechtsbijstand procederen. Ter toelichting op hun stellingen op dit punt hebben zij bewijsstukken en financiële stukken met onder meer salarisstroken overgelegd. De rechtbank heeft [gedaagde] in staat gesteld om op deze stukken te reageren, maar [gedaagde] heeft hiervan afgezien. Gelet op deze door [eisers] overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat voldoende vaststaat dat [eisers] inderdaad financieel niet in staat zullen zijn om (de door [gedaagde] gewenste) zekerheid te stellen. Toewijzing van de incidentele vordering van [gedaagde] zou er bij die stand van zaken toe leiden dat voor [eisers] de effectieve toegang tot de rechter wordt belemmerd. Op grond van artikel 224 lid 2 aanhef en onder d Rv bestaat voor [eisers] dan ook geen verplichting tot het stellen van zekerheid. Deze incidentele vordering van [gedaagde] zal dan ook worden afgewezen.
Vaststelling toepasselijk recht
2.11.
Het procesrecht kent een open stelsel van incidenten. Het door [gedaagde] ingestelde incident inzake het toepasselijk recht kent geen bijzondere wettelijke regel in Rv. Artikel 209 eerste zin Rv is op de vordering van toepassing. Dit artikel bepaalt dat op de incidentele vorderingen eerst en vooraf wordt beslist indien de zaak dat medebrengt. Bij de toepassing van deze maatstaf dient de rechter, aan de hand van de aard en inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering, na te gaan of een voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn en niet leiden tot een onredelijke vertraging van het geding (HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176).
2.12.
Met [eisers] is de rechtbank van oordeel dat alle onderdelen van de incidentele vordering inzake het toepasselijk recht moeten worden afgewezen. Een kwestie kan bij incident aan de orde worden gesteld als het gaat om een processuele verwikkeling die rechterlijke bemoeienis vereist van andere aard dan de beslechting van materiële geschilpunten. De onderdelen van de vordering tot vaststelling van het toepasselijk recht gaan echter niet over een processuele verwikkeling, maar zien op de materiële beoordeling van het geschil en zullen daarom aan de orde komen in de beoordeling van de hoofdzaak (zie onder meer Rb. Midden-Nederland 7 oktober 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:4724 en Rb. Amsterdam 7 mei 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2477). In de uitspraak waarnaar [gedaagde] verwijst, te weten Rechtbank Noord-Holland 1 oktober 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:13184, heeft de rechtbank de ingestelde vordering over het toepasselijk recht in incident behandeld gelet op het door partijen gevoerde debat. Naar de rechtbank begrijpt, heeft de gedaagde in die zaak geen verweer gevoerd tegen een beslissing over het toepasselijk recht in incident. In deze kwestie hebben [eisers] echter verweer gevoerd, namelijk dat geen ruimte is voor vaststelling van het toepasselijk recht in deze fase van het geding, omdat het een debat vergt over materiële aspecten van de zaak die in de hoofdzaak dienen te worden beslist. Het oordeel van de rechtbank komt overeen met deze stellingen van [eisers] Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de incidentele vordering tot vaststelling van het toepasselijk recht afwijzen.
Proceskosten
2.13.
De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten in de incidenten aanhouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.
Hoofdzaak
2.14.
De hoofdzaak zal voor conclusie van antwoord namens [gedaagde] naar de hierna te noemen rol worden verwezen. Voor zover de incidentele conclusie van [gedaagde] stellingen bevat die voor de behandeling van de hoofdzaak van belang zijn, verzoekt de rechtbank die stellingen in de conclusie van antwoord in de hoofdzaak op te nemen.

3.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
3.1.
wijst de vorderingen af;
in de hoofdzaak
3.2.
verwijst de zaak naar de rol van
31 augustus 2022voor conclusie van antwoord door [gedaagde] ;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022. [3]

Voetnoten

1.Thiodiglycol (TDG).
2.Thionylchloride (SOCI2).
3.type: 2753