ECLI:NL:RBDHA:2022:7514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
NL22.8916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag en niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiser, een Somalische nationaliteit hebbende, op 30 juli 2020 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Na een periode van inactiviteit heeft eiser op 1 augustus 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. De rechtbank in Rotterdam heeft op 6 oktober 2021 het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen. Echter, op 6 december 2021 heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen op 10 december 2021 beroep ingesteld. Op 17 mei 2022 heeft verweerder het eerdere besluit ingetrokken en aangegeven opnieuw te beslissen op de aanvraag. Eiser heeft het beroep niet ingetrokken en het richtte zich nu tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 30 juli 2020. De rechtbank heeft het beroep met zaaknummer NL21.19299 op 18 mei 2022 behandeld, maar partijen zijn niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en eiser de gelegenheid gegeven om het beroep met zaaknummer NL22.8916 nader toe te lichten. Eiser heeft gebruik gemaakt van deze gelegenheid en verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vervolgens uitspraak gedaan zonder nadere zitting. De rechtbank oordeelt dat, nu het besluit van 6 december 2021 is ingetrokken, eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit en verklaart het beroep met zaaknummer NL21.19299 niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is gegrond, en de rechtbank heeft verweerder opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.8916 en NL21.19299

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 30 juli 2020 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
Op 1 augustus 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 30 juli 2020.
Op 6 oktober 2021 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, het beroep van 1 augustus 2021 gegrond verklaard. [1] Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit op de asielaanvraag te nemen.
Bij besluit van 6 december 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft op 10 december 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van 6 december 2021. [2]
Bij besluit van 17 mei 2022 heeft verweerder het besluit van 6 december 2021 ingetrokken en meegedeeld dat opnieuw op de aanvraag beslist zal worden. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat hij bereid is de proceskosten voor het beroep en verzoek gezamenlijk tot een bedrag van € 759 te vergoeden.
Bij brief van 17 mei 2022 heeft eiser de rechtbank meegedeeld dat hij het door hem ingestelde beroep niet intrekt en dat dit beroep zich thans richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 30 juli 2020. [3]
De rechtbank heeft het beroep met zaaknummer NL21.19299 op 18 mei 2022 op zitting behandeld in Breda. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Op 18 mei 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en eiser in de gelegenheid gesteld om het beroep met zaaknummer NL22.8916 nader toe te lichten. Eiser heeft op 1 juni 2022 van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Verweerder heeft op 10 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
Met instemming van partijen doet de rechtbank uitspraak zonder nadere zitting op grond van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb. [4]

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] en dat hij de Somalische nationaliteit heeft.
2. Nu het besluit van 16 december 2021 is ingetrokken en verweerder opnieuw op de aanvraag van eiser zal beslissen, heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling van het bestreden besluit. Het beroep met zaaknummer NL21.19299 is daarom niet-ontvankelijk.
3. De rechtbank merkt de brief van eiser van 17 mei 2022, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, aan als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld. [5]
4. Verweerder heeft bij besluit van 17 mei 2022 volstaan met de intrekking van het besluit van 6 december 2021 en niet opnieuw een besluit op eisers asielaanvraag genomen. Verweerder heeft daardoor niet binnen de voor het nemen van een besluit gestelde termijnen op de asielaanvraag van 30 juli 2020 beslist. [6]
5. Verweerder was ermee bekend dat na de intrekking van het besluit van 6 december 2021 de situatie zou ontstaan dat niet tijdig op de aanvraag van 30 juli 2020 is beslist. Gelet op het bepaalde in artikel 6:12, derde lid, van de Awb kon daarom redelijkerwijs niet van eiser worden gevraagd dat hij voorafgaand aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen verweerder (opnieuw) in gebreke stelde. [7] Het beroep is gegrond.
6. In de gronden van beroep van verzoekt eiser de rechtbank om verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen binnen een termijn van twee weken en te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt. Ter onderbouwing van de mogelijkheid om dwangsommen vast te stellen of op te leggen, wordt verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022 [8] en van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022 [9] . Tot slot heeft eiser de rechtbank verzocht om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet tijdig beslissen terecht is ingediend, omdat de beslisstermijn is verstreken. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, op het standpunt dat de beslistermijn die de rechtbanken moeten opleggen in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort mag zijn. [10] Verweerder verzoekt de rechtbank om de behandeling van dit beroep echter aan te houden in afwachting van een zaaksoverstijgende en richtinggevende uitspraak van de Afdeling over de vraag of de Tijdelijke wet [11] in strijd is met het Unierecht.
8. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af en overweegt daarover het volgende. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de Afdeling op 6 juli 2022 uitspraak heeft gedaan over de vraag of de Tijdelijke wet in strijd is met het Unierecht. [12] Die uitspraak heeft echter betrekking op de Tijdelijke wet, zoals deze luidde van 11 juli 2020 tot 11 juli 2021. Op eisers beroep is echter de Tijdelijke wet van toepassing, zoals die luidt met ingang van 11 juli 2021.
9. Artikel 1 van de Tijdelijke wet luidt sinds 11 juli 2021 als volgt:

“De artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.”

9. De rechtbank volgt niet het oordeel in de door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, waarin artikel 1 van de Tijdelijke wet onverbindend is verklaard voor zover daarin is bepaald dat artikel 4:17 tot en met 4:19 en artikel 8:55c (afdeling 8.2.4a) van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Voor zover die uitspraak is gebaseerd op het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel [13] is de rechtbank in navolging van zittingsplaats Arnhem van oordeel dat een dergelijk beroep niet kan slagen, omdat de asielprocedure diverse wezenlijke verschillen kent ten opzichte van andere procedures.
10. De rechtbank volgt evenmin het oordeel in de door eiser aangehaalde uitspraak van de zittingsplaats Arnhem dat artikel 1 van de Tijdelijke wet onverbindend is, voor zover daarin is bepaald dat artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Voor zover de uitspraak van de zittingsplaats Arnhem is gebaseerd op het recht op een daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel [14] is de rechtbank in navolging van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, [15] van oordeel dat dit beroep niet kan slagen, omdat met een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag geen Unierecht ten uitvoer wordt gebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Tijdelijke wet niet (deels) onverbindend is, zodat niet kan worden overgegaan tot het vaststellen van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen en evenmin tot het opleggen van een rechterlijke dwangsom.
11. Vaststaat dat verweerder niet binnen de hiervoor gestelde termijn op de aanvraag van eiser heeft beslist. Daarom wordt verweerder veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk in zoverre het is gericht tegen het besluit van 6
december 2021;
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een
besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden
een besluit aan eiser bekendmaakt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Met zaaknummer NL21.19299.
3.Met zaaknummer NL22.8916.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Zie voor dit oordeel ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8849.
6.Zie artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
7.Zie ook daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8849.
11.Tijdelijke wet tot opschorting van regels omtrent dwangsommen en het instellen van beroep bij niet tijdig beslissen op een asielaanvraag (Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND).
13.Zoals onder meer uiteengezet in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 december 1976 (Rewe), ECLI:EU:C:1976:188.
14.Zoals onder meer neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
15.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, 22 januari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:402.