ECLI:NL:RBDHA:2022:7520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
NL22.10280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een niet-begeleide minderjarige uit Marokko wegens kennelijk ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een niet-begeleide minderjarige eiser van Marokkaanse afkomst. Eiser had op 11 oktober 2021 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de eiser, zijn gemachtigde en zijn voogd, en heeft de argumenten van de eiser en verweerder zorgvuldig gewogen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht had afgewezen, omdat eiser afkomstig was uit een veilig land van herkomst en niet onder de uitzonderingscategorieën viel. De rechtbank stelde vast dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig waren, maar dat hij niet had aangetoond dat Marokko zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank vond dat de verklaringen van eiser over zijn leefsituatie in Marokko niet voldoende waren om aan te tonen dat hij internationale bescherming nodig had.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de staatssecretaris niet voldeed aan de vereisten van de wet, omdat er geen terugkeerbesluit was genomen, wat in strijd was met de geldende wetgeving. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om voortvarend te handelen in het onderzoek naar adequate opvang voor de eiser in zijn land van herkomst, en dat de afwijzing van de asielaanvraag en het terugkeerbesluit gelijktijdig moeten plaatsvinden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit verhinderen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

ProcesverloopBij besluit van 31 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en daarbij verzocht om aanhouding van de zitting.
De rechtbank heeft dit verzoek vooralsnog afgewezen en heeft het beroep op 7 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn voogd van Nidos J.W. Huesken. Als tolk is verschenen Y. E-Rramdani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 11 oktober 2021 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is vertrokken uit Marokko omdat hij daar geen toekomst heeft. Eiser heeft in Marokko geen mogelijkheid om onderwijs te volgen of te werken. Verder kent hij zijn familie niet en verblijft hij vanaf zijn geboorte afwisselend in opvangcentra en op straat. Eiser vreest daarnaast bij terugkeer naar Marokko voor de dienstplicht.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond [1] omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst en hij niet valt onder één van de uitzonderingscategorieën. [2] Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Eiser is er volgens verweerder niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat Marokko tegenover hem de verdragsverplichtingen niet nakomt. De verklaringen van eiser over zijn leefsituatie in Marokko hebben voorts geen raakvlakken met het Vluchtelingenverdrag [3] . Verweerder acht verder niet geloofwaardig dat eiser in Marokko is geronseld voor de dienstplicht omdat er op dat moment geen dienstplicht gold. Bovendien is het weigeren van de dienstplicht geen reden om eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Verweerder werpt voorts aan eiser tegen dat hij voor zijn komst naar Nederland een lange periode in Spanje en Frankrijk heeft verbleven zonder daar asiel aan te vragen. Ook in Nederland heeft hij niet direct na aankomst asiel aangevraagd. Dat doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen en duidt er niet op dat eiser internationale bescherming behoeft. Verweerder heeft tot slot aan eiser uitstel van vertrek verleend [4] gedurende het onderzoek naar adequate opvang voor eiser in het land van herkomst, uiterlijk tot eiser de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt of eerder zodra is vast komen te staan dat adequate opvang beschikbaar is en een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd.
4. Desgevraagd heeft verweerder op 30 juni 2022 een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft verzocht om aanhouding van de zaak gelet op de recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juni 2022 [5] . Verweerder buigt zich naar aanleiding van deze uitspraken nog over de redelijke termijn voor het verrichten van nader onderzoek naar adequate opvang door de DT&V na de afwijzing van de asielaanvraag. Dit is onderwerp van departementale afstemming en vervolgens zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd. Verweerder heeft daarom en in verband met het zomerreces verzocht om uitstel voor het indienen van een nadere reactie tot en met 12 augustus 2022. Verweerder bericht voorts dat het onderzoek naar adequate opvang nog niet is afgerond.
5. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat artikel 45 van de Vw van dwingend recht is en dat daaruit voortvloeit dat een besluit tot afwijzing van de asielaanvraag van rechtswege geldt als terugkeerbesluit. Eiser verwijst verder naar artikel 6, lid 6 van de Terugkeerrichtlijn [6] . Verweerder heeft zonder wettelijke grondslag aan eiser geen terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder kon daarom aan eiser geen uitstel van vertrek verlenen omdat op eiser geen vertrekplicht rust. De handelswijze van verweerder is tot slot in strijd met het unierecht zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 3 juni 2021 [7] (Westerwaldkreis).
6. Eiser heeft verzocht het verzoek om aanhouding af te wijzen en verwijst daarvoor naar het arrest TQ van het Hof van 14 januari 2021 [8] en de recente uitspraken van de Afdeling. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank verzocht om aan verweerder een termijn op te leggen waarbinnen het onderzoek naar adequate opvangmogelijkheden in het land van herkomst van eiser moet zijn voltooid.
De rechtbank oordeelt als volgt
Asielvergunning
7. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de inhoudelijke beoordeling van de afwijzing van zijn asielaanvraag en heeft volstaan met een herhaling van zijn zienswijze. Verweerder heeft hierop in het bestreden besluit reeds gemotiveerd gereageerd. Nu eiser in beroep niet heeft aangevoerd waarom deze motivering onvoldoende of onjuist is, kan die motivering standhouden.
Ontbrekend terugkeerbesluit
8. De Afdeling heeft in haar uitspraken geoordeeld dat artikel 45, eerste lid, van de Vw uitgaat van een meeromvattende beslissing. Om die reden dienen de afwijzing van de asielaanvraag en het nemen van een terugkeerbesluit gelijktijdig plaats te vinden. Hiervan mag volgens de Afdeling enkel worden afgeweken als verweerder tijdens de asielprocedure nog niet heeft kunnen vaststellen of adequate opvang voor de vreemdeling aanwezig is door het tijdrovende karakter van dat onderzoek. Als dit het geval is, moet verweerder dat uitdrukkelijk toelichten in de beslissing. Verweerder dient hierbij voortvarend te handelen om de periode waarin de vreemdeling in onzekerheid verkeert over zijn verblijfsstatus zo kort mogelijk te houden. Het onderzoek zal er bovendien in moeten resulteren dat ofwel een terugkeerbesluit wordt genomen ofwel een vergunning volgens het buitenschuldbeleid wordt verleend. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het bestreden besluit niet voldoet aan het voorgaande. De rechtbank volgt dit. Het bestreden besluit bevat dus een motiveringsgebrek.
9. Verweerder zal alsnog met voortvarendheid het onderzoek naar adequate opvang moeten oppakken. Dit onderzoek kan nu reeds starten, zodat te verwachten valt dat binnen een redelijke termijn dit onderzoek afgerond kan worden. De rechtbank zal aan verweerder geen termijn opleggen voor het afronden van het onderzoek, omdat de rechtbank - gelet op de individuele omstandigheden van eiser - niet kan inschatten wat deze redelijke termijn zou moeten zijn.
Slotsom
10. Nu niet in geschil is dat het bestreden besluit in strijd is met de uitspraken van de Afdeling van 8 juni 2022 is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:46 van de Awb [9] . Er is, gelet op de noodzaak van nader onderzoek door verweerder, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en bekendgemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Kamerstukken II 2020-2021, 19637, nr. 2726 van 6 mei 2021 + bijlage.
3.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
4.Op grond van paragraaf A3/6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
6.Richtlijn 2008/115.
7.C-546/19, ECLI:EU:C:2021:432.
8.ECLI:EU:C:2021:9.
9.Algemene wet bestuursrecht.