ECLI:NL:RBDHA:2022:7522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
NL22.12653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vw; beoordeling van de rechtmatigheid van de staandehouding van een Dublinclaimant

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van 30 juni 2022, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank heeft het beroep tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De partijen hebben ingestemd met schriftelijke behandeling van de zaak, en het onderzoek is op 15 juli 2022 gesloten.

De eiser stelde dat de grondslag voor zijn staandehouding onjuist of niet rechtmatig was, omdat hij een Dublinclaimant was. De rechtbank oordeelde dat het rechtmatig verblijf van de eiser van rechtswege was geëindigd op het moment dat hij op 18 augustus 2021 met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw, en dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde.

De rechtbank stelde vast dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals door de staatssecretaris aangevoerd, niet waren betwist door de eiser. De rechtbank oordeelde dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12653

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend het beroep schriftelijk te behandelen. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 juli 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit te zijn.
2. Eiser voert aan dat de grondslag voor de staandehouding onjuist dan wel niet rechtmatig is. Aangezien hij een Dublinclaimant is, kan er geen sprake zijn van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat eiser op 18 augustus 2021 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Op grond van artikel 62c, vierde lid, van de Vw eindigt het rechtmatig verblijf van een Dublinclaimant van rechtswege wanneer hij MOB vertrekt. Het eenmaal geëindigd rechtmatig verblijf herleeft niet indien een vreemdeling zich opnieuw meldt bij een asielzoekerscentrum en daar opvang krijgt. [2] Aangezien eiser dus geen rechtmatig verblijf had als Dublinclaimant op het moment van staandehouding was artikel 50 van de Vw de juiste grondslag. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel daarom dragen.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1164.