ECLI:NL:RBDHA:2022:7576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
NL22.11481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Indiase eiser afgewezen, maar inreisverbod en vertrektermijn onterecht opgelegd

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Indiase eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kon blijven, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar India een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank vond de verklaringen van de eiser over zijn problemen in India, als gevolg van zijn deelname aan de boerenprotesten en zijn bekering tot het Sikhisme, ongeloofwaardig. Echter, de rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte een vertrektermijn had onthouden en een inreisverbod voor twee jaar had opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de status van India als veilig land van herkomst betrof. De rechtbank besloot dat de aanvraag van de eiser als ongegrond moest worden afgewezen, maar dat hij Nederland binnen vier weken moest verlaten. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11481

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. El Hajoui).

ProcesverloopBij besluit van 13 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijdafgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.11482, op 5 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is T.M. Butt als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1995 en heeft de Indiase nationaliteit. Aan zijn aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij van mei 2021 tot oktober 2021 aanwezig is geweest bij de boerenprotesten in Delhi en de betogers geholpen heeft, onder meer door het vervoeren van voedsel. Eiser heeft hierdoor problemen met de politie gehad. Bij politiecontroles is zijn voertuig gecontroleerd, zijn goederen in beslag genomen en is hij soms ook geslagen. In deze periode is eiser ook geïnteresseerd geraakt in het Sikhisme. Eiser heeft zich tot dit geloof bekeerd. Als gevolg van zijn bekering heeft eiser in India ook problemen gehad. In oktober 2021 is hij twee keer aangevallen door onbekenden, waarna hij India heeft verlaten. Eiser is op 17 februari 2022 teruggekeerd naar India en is op 5 maart 2022 vanuit een auto beschoten. Naar aanleiding van dit incident heeft eiser zijn land opnieuw verlaten en is hij naar Nederland gereisd.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [2] De verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst heeft verweerder geloofwaardig gevonden. Bovendien heeft verweerder geloofwaardig gevonden dat eiser aanwezig is geweest bij de boerenprotesten. De verklaringen van eiser over de problemen die hij heeft gehad vanwege zijn aanwezigheid bij de protesten heeft verweerder echter niet geloofwaardig gevonden. De bekering van eiser tot het Sikhisme en de hierdoor ondervonden problemen heeft verweerder ook ongeloofwaardig gevonden. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling [3] en dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar India een reëel risico op ernstige schade loopt. Daartoe heeft verweerder van belang geacht dat India kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie, India ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en daarom in zijn geval niet als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser voert aan dat verweerder de overwegingen uit het voornemen ten onrechte als herhaald en ingelast in het bestreden besluit heeft beschouwd en dat het bestreden besluit hiermee onvoldoende is gemotiveerd. Verder voert eiser aan dat de herbeoordeling van India als veilig land van herkomst van december 2021 niet in overeenstemming met de geldende eisen heeft plaatsgevonden. [4] Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat India in het algemeen als veilig land van herkomst aangemerkt kan worden, gelet op de verdere verslechtering van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon en ook voor hem in het bijzonder als bekeerde Sikh. Eiser vindt dat hij wel geloofwaardig heeft verklaard over de problemen die hij heeft gehad vanwege zijn aanwezigheid bij de boerenprotesten en ook over zijn bekering tot het Sikhisme. Ter onderbouwing van zijn bekering overlegt eiser verklaringen van de hoofd van de tempel en van zijn moeder en broer. Eiser is verder van mening dat hem ten onrechte een vertrektermijn is onthouden en een inreisverbod is opgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhalen en inlassen van het voornemen in het bestreden besluit
4. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder in het bestreden besluit niet heeft kunnen verwijzen naar wat is neergelegd in het voornemen voor zover die niet is betwist in de zienswijze. Eiser maakt niet inzichtelijk wat de meerwaarde is van het expliciet opnemen van de standpunten die als gevolg van de ingediende zienswijze onveranderd zijn gebleven in het afwijzende besluit. Dat eiser hierdoor op enige wijze in zijn belangen wordt geschaad, is niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
India als veilig land van herkomst
5. In de uitspraak van 25 maart 2022 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat India, na de eerdere opschorting in september 2020, in het algemeen weer kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. [5] Verweerder heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld, zodat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de zaak van eiser tot een ander oordeel te komen.
5.1.
Ter zitting heeft verweerder als aanvullende motivering voor het opnieuw aanmerken van India als veilig land van herkomst verwezen naar zijn hoger beroepschrift tegen een andere rechtbankuitspraak waarin ook was geoordeeld dat de aanwijzing van India als veilig land van herkomst ondeugdelijk is geweest. De rechtbank laat dit standpunt buiten beschouwing vanwege strijd met de goede procesorde. Verweerder heeft dit standpunt namelijk voor het eerst ter zitting naar voren gebracht. Daarmee heeft verweerder de rechtbank en eiser de mogelijkheid ontnomen om voldoende kennis te nemen van de inhoud van dit stuk en aan eiser om hier adequaat op te kunnen reageren.
5.2.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk, voor zover daarin is geoordeeld dat India in zijn algemeenheid kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst. De rechtbank ziet echter aanleiding om het bestreden besluit, voor zover daarin de asielaanvraag van eiser is afgewezen in stand te laten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser.
Problemen als gevolg van de aanwezigheid bij de boerenprotesten
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de gestelde problemen van eiser als gevolg van zijn aanwezigheid bij de boerenprotesten niet ten onrechte ongeloofwaardig gevonden. Verweerder heeft eiser terecht tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over de plaats waar hij problemen met de politie heeft gehad. De verklaring van eiser dat hij op de locatie van de boerenprotesten, namelijk op de Tikri grens, geen conflicten met de politie heeft gehad, is tegenstrijdig met zijn verklaring tijdens het gehoor dat hij tijdens de demonstraties een paar keer betrokken is geweest bij conflicten tussen de politie en betogers. Eiser heeft deze tegenstrijdigheid niet gecorrigeerd in zijn correcties en aanvullingen op het gehoor. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser eerder dan pas in zijn zienswijze had moeten verklaren over de aanwezigheid van een sticker met ‘no farmers, no food’ dan wel vlag met deze tekst op de wagen, waarmee hij het voedsel voor de demonstranten vervoerde. Hoewel eiser in beroep terecht aanvoert dat verweerder hem hierover tijdens het gehoor geen specifieke vragen heeft gesteld, maakt deze omstandigheid nog niet dat dat verweerder de gestelde problemen ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Verweerder heeft namelijk niet ten onrechte ongerijmd gevonden dat eiser een dergelijke vlag of sticker op zijn wagen zou hebben bevestigd en daarmee het risico zou hebben vergroot dat de autoriteiten hem zouden aanhouden en het voedsel in beslag zouden nemen.
Bekering tot het Sikhisme
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook de verklaringen van eiser over zijn bekering tot het Sikhisme niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Verweerder heeft eiser terecht aangerekend dat hij wisselend heeft verklaard over het moment waarop hij geïnteresseerd is geraakt in het Sikhisme. Eiser heeft aan de ene kant verklaard dat hij in januari/februari 2021 een vergelijking is gaan maken tussen het Sikhisme en het Hindoeïsme en aan de andere kant dat hij tijdens zijn deelname aan de demonstraties, namelijk tussen mei en oktober 2021, heeft kennis gemaakt met het Sikhisme. Verweerder heeft in redelijkheid van eiser mogen verwachten dat hij nauwkeuriger had kunnen aangeven wanneer hij precies bekeerd is. Een bekering kan als een impactvolle verandering in iemands leven beschouwd worden en eiser heeft in zijn gehoren op andere momenten wel exacte data en cijfers genoemd. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verklaringen geen inzicht heeft gegeven in zijn overtuiging om zich te bekeren tot het Sikhisme. Dat Sikhs meer begaan zijn met armen en minder bedeelden dan Hindoes heeft verweerder redelijkerwijs onvoldoende kunnen vinden. Uit eisers verklaringen komt immers naar voren dat Hindoes zich ook hebben ingezet om voedsel uit te delen tijdens de boerenprotesten. Volgens verweerder is het helpen van anderen een algemene waarde die niet expliciet toe te schrijven is aan een bepaalde religie, zoals het Sikhisme. De rechtbank volgt verweerder dat uit deze motivatie geen diepgewortelde innerlijke overtuiging om zich te bekeren tot het Sikhisme volgt. In het voordeel van eiser heeft verweerder meegewogen dat eiser kennis heeft van het Sikhisme en van de verschillen met het Hindoeïsme. Ook heeft eiser activiteiten verricht, zoals het doneren van geld aan een Sikhtempel en het meedoen aan een project om verslaafden te helpen. Volgens verweerder weegt dit echter niet op tegen de overige ongeloofwaardig gevonden verklaringen van eiser, omdat eiser met het verrichten van deze specifieke activiteiten niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bekeerd is. Het is immers mogelijk om geld te doneren aan een tempel zonder daarvan lid te zijn. Hetzelfde geldt voor het helpen van anderen, waarbij verweerder van belang heeft gevonden dat eiser al voor zijn gestelde bekering anderen hielp door voedsel te vervoeren voor de deelnemers aan de boerenprotesten. Tot slot heeft verweerder eiser niet ten onrechte aangerekend dat hij niets heeft gedaan om zich aan de uiterlijke kenmerken van het Sikhisme aan te passen. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat geloof vanbinnen zit en dat het niet om de uiterlijke verschijningsvorm gaat, maar overweegt dat verweerder de reden die eiser heeft gegeven om zijn uiterlijk niet aan te passen, namelijk dat hij hiervoor geen tijd heeft gehad, niet overtuigend heeft kunnen vinden.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de in beroep overgelegde verklaringen van de tempel (al dan niet geautoriseerd door de autoriteiten) niet onderbouwd dat hij daadwerkelijk is bekeerd tot het Sikhisme. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze verklaringen niet naar het Nederlands zijn vertaald, zodat de rechtbank de inhoud van deze verklaringen niet kan nagaan. Verder heeft verweerder het niet ten onrechte opmerkelijk gevonden dat in deze verklaringen wel een specifieke datum van bekering van eiser vermeld staat, terwijl eiser deze datum tijdens zijn nader gehoor niet heeft kunnen benoemen en slechts een periode heeft genoemd (juni/juli).
Het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod
8. Nu India in zijn algemeenheid niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd, heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ten onrechte als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 afgewezen. Dit betekent dat verweerder aan eiser ook geen vertrektermijn heeft kunnen onthouden en geen inreisverbod heeft kunnen opleggen. Ook hierom is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit ook, voor zover de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen, besloten is dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd.
9. Gelet op wat is overwogen in 6., 7. en 7.1. heeft verweerder de asielaanvraag van eiser wel kunnen afwijzen. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien en de aanvraag van eiser afwijzen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Daarbij bepaalt de rechtbank dat eiser Nederland op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 uit eigen beweging binnen vier weken moet verlaten.
Maatregel van bewaring
10. De rechtbank is van oordeel dat de gronden gericht tegen de maatregel van bewaring buiten de omvang van het geding vallen, aangezien deze gronden al in een aparte rechterlijke procedure zijn behandeld. Bij mondelinge uitspraak van 30 juni 2022 heeft de rechtbank Den Haag in de procedure met zaaknummer NL22.11483 het beroep van eiser tegen deze maatregel ongegrond verklaard.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande, is het beroep van eiser gegrond.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). [6] Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin is opgenomen dat India kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst, de aanvraag van eiser is afgewezen als kennelijk ongegrond, is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd;
- bepaalt dat de aanvraag van eiser wordt afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 en dat eiser Nederland uit eigen beweging binnen vier weken moet verlaten;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
3.In de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
4.Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1648).
5.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 maart 2022, met zaaknummer NL22.2790, niet gepubliceerd ten tijde van het doen van de uitspraak. Partijen zijn met de uitspraak van 25 maart 2022 bekend, aangezien eiser deze uitspraak bij zijn zienswijze heeft overlegd.
6.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.