ECLI:NL:RBDHA:2022:7582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
NL21.20374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser wegens veilig land van herkomst en ontbrekend terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse eiser. De eiser had op 27 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij vreesde voor mishandeling door zijn vader en stelde dat hij bij terugkeer naar Marokko op straat zou moeten leven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, met het argument dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Marokko niet veilig voor hem zou zijn. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser geen hulp van de autoriteiten in Marokko heeft ingeroepen en dat hij niet de dienstplichtige leeftijd heeft.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit niet voldeed aan de vereisten van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag en het nemen van een terugkeerbesluit gelijktijdig moeten plaatsvinden, en dat verweerder dit niet had gedaan. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20374

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R.F. Berte),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

ProcesverloopBij besluit van 24 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 4 juli 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en daarbij verzocht om aanhouding van de zitting.
De rechtbank heeft op 6 juli 2022 het verzoek van verweerder afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.20375, op 7 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door een waarnemer van zijn gemachtigde, mr. P.H. Hillen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 27 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vreest voor zijn vader die hem zou mishandelen en dat hij bij terugkeer naar Marokko op straat zal moeten leven.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij volgt verweerder eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. De gestelde problemen met zijn vader worden ook geloofwaardig geacht. Verweerder heeft zich ten aanzien van de geloofwaardig geachte elementen op het standpunt gesteld dat eiser tegen de gestelde problemen bescherming van de autoriteiten kan inroepen. Omdat Marokko voor eiser een veilig land van herkomst is, heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat Marokko ten aanzien van hem een veilig land van herkomst is. Eiser stelt geen hulp van politie te hebben gehad in de periode dat hij op straat leefde en hij zich moest legitimeren in Marokko. Verder vreest eiser bij terugkeer voor de opnieuw ingevoerde dienstplicht in Marokko. Tevens stelt eiser dat verweerder ten onrechte voorbijgaat aan zijn medische toestand. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam. [2] Tot slot voert eiser aan dat ten onrechte geen terugkeerbesluit is opgelegd en voor hem in Marokko geen adequate opvang aanwezig is. Eiser heeft namelijk geen contact met zijn familie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Asielaanvraag
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat Marokko ten aanzien van eiser als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Daarvoor is van belang dat verweerder bij brief aan de Tweede Kamer van 9 februari 2016 [3] Marokko heeft aangemerkt als veilig land van herkomst, waarna op 11 juni 2018 [4] , 30 september 2020 [5] en 6 mei 2021 [6] een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Uit deze herbeoordeling is verweerder tot de conclusie gekomen dat ten aanzien van Marokko de aanwijzing van veilig land van herkomst onverkort kan worden voortgezet. Het ligt in beginsel op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat ten aanzien van hem Marokko niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en daar is hij niet in geslaagd. Het is aan eiser om de hulp in te roepen van de autoriteiten in Marokko. Eiser heeft verklaard dit niet te hebben gedaan. [7] Dat de politie eiser bij het legitimeren niet verder heeft geholpen, komt dan ook voor rekening van eiser. Verder is niet in geschil dat eiser niet de dienstplichtige leeftijd heeft en niet is opgeroepen. Tot slot heeft eiser zijn medische toestand niet onderbouwd. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam treft verder geen doel nu dat geen vergelijkbare situatie betreft. In die zaak had de voogd van Nidos de rechtbank voorzien van informatie ten aanzien van de medische situatie van de vreemdeling. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eisers asielaanvraag dan ook terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Ontbrekend terugkeerbesluit
5. De Afdeling [8] heeft geoordeeld [9] dat artikel 45, eerste lid, van de Vw uitgaat van een meeromvattende beslissing. Om die reden dienen de afwijzing van de asielaanvraag en het nemen van een terugkeerbesluit gelijktijdig plaats te vinden. Hiervan mag volgens de Afdeling enkel worden afgeweken als verweerder tijdens de asielprocedure nog niet heeft kunnen vaststellen of adequate opvang voor de vreemdeling aanwezig is door het tijdrovende karakter van dat onderzoek. Als dit het geval is, moet verweerder dat uitdrukkelijk toelichten in de beslissing. Verweerder dient hierbij voortvarend te handelen om de periode waarin de vreemdeling in onzekerheid verkeert over zijn verblijfsstatus zo kort mogelijk te houden. Het onderzoek zal er bovendien in moeten resulteren dat ofwel een terugkeerbesluit wordt genomen ofwel een vergunning volgens het buitenschuldbeleid wordt verleend. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het bestreden besluit niet voldoet aan het voorgaande. De rechtbank volgt dit.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,- (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid jo. artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Rb. Den Haag, zp. Rotterdam 25 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13091.
3.Kamerstuk II 2015-2016, 19637, nr. 2123 van 9 februari 2016.
4.Kamerstuk II 2017-2018, 19637, nr. 2392 van 11 juni 2018.
5.Kamerstuk II 2019-2020, 19637, nr. 2664 van 20 september 2020.
6.Kamerstuk II 2020-2021, 19637, nr. 2726 van 6 mei 2021.
7.Rapport nader gehoor van 20 december 2021, p. 12 van 15.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530 en 1531.