ECLI:NL:RBDHA:2022:7584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
NL22.10683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, die eerder in Roemenië een asielaanvraag heeft ingediend. De eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag op 3 december 2021 ingediend, maar de staatssecretaris heeft deze niet in behandeling genomen omdat Roemenië op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.

Tijdens de zitting op 7 juli 2022 heeft de eiser aangevoerd dat Roemenië niet langer kan worden vertrouwd om zijn asielaanvraag op een eerlijke manier te behandelen, verwijzend naar een Kamerbrief van 17 maart 2022 waarin werd aangegeven dat Roemeense autoriteiten alle inkomende Dublinoverdrachten zouden opschorten vanwege de grote instroom van vluchtelingen door de oorlog in Oekraïne. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat er geen voldoende bewijs was dat Roemenië zijn internationale verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Roemenië de asielaanvraag van de eiser zal behandelen in overeenstemming met de Europese asielrichtlijnen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10683

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Visscher).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.10684, op 7 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Yap, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 3 december 2021 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 15 januari 2021 in Roemenië een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening is Roemenië verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om terugname gedaan. Op 10 februari 2022 heeft Roemenië het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Roemenië op grond van artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening vaststaat.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Roemenië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder had de aanvraag aan zich moeten trekken, omdat de Roemeense autoriteiten hebben aangekondigd alle inkomende Dublinoverdrachten op te schorten in verband met grote instroom van vluchtelingen door de oorlog in Oekraïne. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de Kamerbrief van 17 maart 2022. [2]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet dat uit het claimakkoord van 10 februari 2022 volgt dat de Roemeense autoriteiten de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Roemenië haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De verwijzing naar de Kamerbrief van 17 maart 2022 is hiervoor onvoldoende. Daarbij volgt uit deze Kamerbrief dat Roemenië heeft aangekondigd Dublinoverdrachten op te schorten en niet dat Roemenië claimverzoeken weigert. Verder staat in deze Kamerbrief dat urgente zaken wel nog door de Dienst Terugkeer en Vertrek kunnen worden voorgelegd voor overdracht aan Roemenië. Van een urgente zaak is volgens deze Kamerbrief onder meer sprake als het gaat om een overdracht vanuit bewaring of om een overdracht met een korte uiterste resterende overdrachtstermijn. [3] Deze omstandigheden duiden op een tijdelijkheid en laten zien dat Roemenië uiteindelijk de verantwoordelijke lidstaat meent te zijn die de asielaanvraag moet beoordelen. Voor zover eiser stelt dat hij door deze omstandigheden in een onzekere rechtspositie zal verkeren, is met de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Tot slot heeft verweerder in het bestreden besluit en op zitting aangegeven dat bij een overschrijding van de overdrachtstermijn de behandeling van eisers asielaanvraag alsnog inhoudelijk zal worden behandeld. Dat eiser Syrisch is en zijn asielaanvraag toch zal leiden tot toewijzing, zal dan moeten worden beoordeeld. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde (persoonlijke) omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser aan Roemenië van onevenredige hardheid getuigt en verweerder aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
5. Verweerder heeft gelet op het voorgaande eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Kamerstuk II 2021-2022, 19637, nr. 2834 van 17 maart 2022.
3.ABRvS 31 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1520.