ECLI:NL:RBDHA:2022:7662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
NL22.12934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse eiser. De eiser, geboren in 1998, betwistte de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel, stellende dat er een gebrek was in het voortraject en dat het besluit dat aan hem was uitgereikt niet overeenkwam met het besluit in het dossier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, de maatregel van bewaring op correcte wijze had opgelegd, waarbij voldaan was aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde dat de aan eiser uitgereikte maatregel, inclusief de rechtsmiddelenclausule, voldeed aan de wettelijke vereisten, ondanks dat er een recentere versie van de rechtsmiddelenclausule in omloop was. De rechtbank verwierp het beroep van eiser, omdat de zware grond 3c, die betrekking heeft op de plicht om Nederland te verlaten, feitelijk juist was. Eiser had niet betwist dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had en niet over voldoende middelen van bestaan beschikte, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12934

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft, na akkoord van partijen, bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Op 14 juli 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 15 juli 2022 een verweerschrift ingediend. Op 19 juli 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1998 en heeft de Poolse nationaliteit.
Voortraject
2. Eiser voert aan dat zich een gebrek heeft voorgedaan in het voortraject en dat de opgelegde maatregel hierdoor onrechtmatig is. [1] Uit de e-mail van de AVIM [2] gericht aan de gemachtigde van eiser blijkt dat het ondertekende besluit dat zich in het dossier bevindt een ander besluit is dan het besluit dat aan eiser is uitgereikt. Onduidelijk is dan ook welk besluit aan eiser is uitgereikt. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 maart 2021. [3]
3. De rechtbank stelt vast dat in de e-mail van de AVIM aan de gemachtigde van eiser het volgende staat:
“Van de daadwerkelijk uitgereikte maatregel is het blad met informatie omtrent het beroep vervangen door de meest recente versie. Dit blad komt dus niet geheel overeen met het blad 5 van de maatregel in deze mail.”
4. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het bestreden besluit voldoet aan de vereisten van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Verweerder heeft niet alleen een gemotiveerde, gedagtekende en ondertekende maatregel aan eiser uitgereikt, ook heeft hij daarbij een pagina met een rechtsmiddelenclausule gevoegd. Dat er inmiddels een recentere versie van deze rechtsmiddelenclausule in omloop is met extra informatie over de beroepstermijn en dat deze versie aan de gemachtigde van eiser is verzonden, doet er niet aan af dat de aan eiser uitgereikte versie voldoet aan de vereisten die artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, aan een rechtsmiddelenclausule stelt.
Het beroep op de door eiser aangehaalde Afdelingsuitspraak treft geen doel, nu dit geen vergelijkbaar geval betreft. Die uitspraak ging namelijk over de vraag of de maatregel wel elektronisch was ondertekend en over de gevolgen van het feit dat de ondertekening pas na de uitreiking had plaatsgevonden. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Gronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware grond [4] vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. Eiser betwist zware grond 3c. Nu het besluit waaruit de plicht blijkt Nederland te verlaten (de ‘drangbeschikking’) geen onderdeel uitmaakt van het dossier, wordt betwist dat aan eiser een dergelijk besluit bekend is gemaakt. De maatregel is dan ook onrechtmatig, omdat geen zware gronden aan de maatregel ten grondslag liggen.
7. Verweerder heeft op 15 juli 2022 de drangbeschikking toegevoegd aan het dossier. Verder heeft verweerder een proces-verbaal van bevindingen overgelegd van 31 mei 2022, waaruit blijkt dat de drangbeschikking aan eiser is uitgereikt, dat met hulp van een tolk uitleg is gegeven over de strekking van de beschikking, en dat eiser getekend heeft voor ontvangst van de beschikking. De zware grond 3c is dan ook feitelijk juist. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de lichte gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist. De zware grond 3c en de lichte gronden 4a, 4c, 4e zijn – in onderlinge samenhang bezien – voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Eiser wijst in dit verband ook naar artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.