In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 juli 2022, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft, met instemming van partijen, besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten en heeft op 19 juli 2022 het onderzoek gesloten.
Eiser heeft de gronden voor de maatregel van bewaring niet betwist, maar voerde aan dat er een gebrek was in het voortraject, omdat niet duidelijk was welk besluit aan hem was uitgereikt. Hij stelde dat de uitreiking om 17:48 uur had plaatsgevonden, terwijl het document pas om 19:14 uur digitaal was ondertekend, wat in strijd zou zijn met de regelgeving. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er een fysiek ondertekend exemplaar van de maatregel op 7 juli 2022 om 19:04 uur aan eiser is uitgereikt, wat de claim van eiser weerlegt.
De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel voldoende waren om aan te nemen dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiser kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.