ECLI:NL:RBDHA:2022:7756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
C/09/606678 / HA ZA 21-120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door verzwijgen van deskundigenbevindingen over asbestverdacht materiaal in grond

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een verklaring voor recht dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door een passage uit een e-mail van een asbestdeskundige te verwijderen voordat hij deze aan hen doorstuurde. De verwijderde passage bevatte informatie over asbestverdacht materiaal in de grond van een bouwkavel die eisers van gedaagde wilden kopen. Gedaagde heeft de e-mail bewerkt, waardoor het leek alsof de deskundige bevestigde dat er geen asbestverdacht materiaal aanwezig was. Eisers hebben op basis van deze bewerkte informatie een koopovereenkomst getekend met een exoneratie voor asbestschade. Gedaagde betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en stelt dat de verwijderde passage geen nieuwe informatie bevatte. De rechtbank oordeelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de passage te verwijderen, omdat dit relevante informatie betrof die eisers had kunnen beïnvloeden in hun beslissing om de koopovereenkomst te ondertekenen. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers toe, inclusief schadevergoeding voor gemaakte kosten en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/606678 / HA ZA 21-120
Vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] , te [woonplaats] ,

2.
[eiser 2], te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat jhr. mr. J.W. van Heemskerck van Beest te Amsterdam,
tegen
[gedaagde], te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
Kort gezegd stellen [eisers] dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door een passage uit een e-mail van een asbestdeskundige te verwijderen voor hij die e-mail aan hen doorstuurde. Zonder de verwijderde passage leek de deskundige te zeggen dat zich op de bouwkavel die zij indirect van [gedaagde] zouden kopen geen asbestverdacht materiaal bevond. In de verwijderde passage stond echter dat op de kavel asbestverdacht puin in de grond was aangetroffen. Op basis van de bewerkte e-mail van de asbestdeskundige hebben [eisers] een koopovereenkomst getekend waarin een exoneratie voor asbestschade was opgenomen.
1.2.
[gedaagde] meent dat de door hem verwijderde passage geen nieuwe informatie bevatte en dat hij ook niet gehouden was om de e-mail van de deskundige volledig door te sturen. Verder stelt hij dat het causaal verband tussen het verwijderen van de passage en de door [eisers] geleden schade ontbreekt.
1.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verwijderen

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 26 januari 2021 met producties 1-32;
  • de conclusie van antwoord van 19 mei 2021 met producties 1-19;
  • het tussenvonnis van 30 maart 2022.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 april 2022.
2.3.
Ten slotte is de datum bepaald waarop dit vonnis wordt gewezen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] was sinds 8 september 2015 eigenaar van een perceel grond aan [adres] in [woonplaats] (hierna: het perceel). Op dit perceel stond een woning met bijgebouwen (hierna: de woning).
3.2.
[gedaagde] heeft dit perceel in 2016 als twee bouwkavels te koop aangeboden, hierna te noemen kavel 1 en kavel 2. De woning was gelegen op kavel 1.
3.3.
[gedaagde] heeft vaker bouwkavels verkocht.
Onderzoeken naar bodemverontreiniging en asbest
3.4.
Voordat [gedaagde] het perceel te koop aanbood (en in eigendom had verkregen) heeft hij in 2015 door Ingenieursbureau [naam 1] (hierna: [naam 1] ) drie onderzoeken laten uitvoeren: twee onderzoeken naar eventuele bodemverontreiniging, en een onderzoek in de woning naar de aanwezigheid van asbest.
3.5.
Het eerste bodemonderzoek betrof een NEN 5725-onderzoek. Dit is een verkennend onderzoek. Het tweede onderzoek was een NTA 5755-onderzoek. In het rapport over het tweede onderzoek staat dat deze NTA ‘de werkwijze [beschrijft] voor het opstellen van een onderzoekstrategie voor een nader onderzoek gericht op een vermoedelijk geval van ernstige bodemverontreiniging.’
3.6.
Uit de bodemonderzoeken is gebleken dat de grond in het noordwestelijk deel van het perceel (behorend tot kavel 1) plaatselijk sterk was verontreinigd met PAK (polyaromatische koolwaterstoffen) en matig verontreinigd met zink.
3.7.
In de rapporten van [naam 1] naar aanleiding van de bodemonderzoeken in juli 2015 staat onder meer:

Tijdens de veldwerkzaamheden is geen asbestverdacht materiaal op (de bodem) of in de grond waargenomen. Het vermelden van aan- of afwezigheid van asbest in de grond wordt door het bevoegd gezag verplicht gesteld in de rapportage van een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740. Nadrukkelijk willen wij vermelden dat onderhavig verkennend bodemonderzoek geen asbest in grond onderzoek conform de NEN 5707 en/of 5897 betreft.
NEN 5740 is een verkennend bodemonderzoek. NEN 5707-onderzoek is onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in de bodem en in partijen grond. NEN 5897 is onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in (on)bewerkt bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat.
3.8.
Het onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in de woning heeft uitgewezen dat op verschillende plaatsen in de woning asbesthoudende materialen waren verwerkt (vloerzeil, beglazingskit en bitumineuze dakbedekking).
De koop door [eiser 1] van kavel 1
3.9.
Kavel 1 en kavel 2 zijn in 2016 gekocht door respectievelijk [eisers] en door een derde partij, [naam 2] Zij hebben ieder afzonderlijk met [gedaagde] onderhandeld over de koopprijs voor de door hen gewenste kavel. [eisers] en [gedaagde] zijn een koopprijs overeengekomen van € 357.000 voor kavel 1.
3.10.
[gedaagde] heeft de rapporten over het bodemonderzoek en de aanwezigheid van asbest in de woning aan [eisers] ter beschikking gesteld. [gedaagde] en [eisers] hebben afgesproken dat [gedaagde] de grond in een deel van de kavel in verband met de geconstateerde verontreiniging voor zijn rekening zou laten saneren.
3.11.
[eisers] hebben kavel 1 niet rechtstreeks van [gedaagde] gekocht. De koop en de levering van beide kavels zijn zo ingestoken dat [naam 2] van [gedaagde] het (hele) perceel kochten en dat [naam 2] vervolgens kavel 1 weer verkochten aan [eisers] , tegen de tussen [eisers] en [gedaagde] overeengekomen prijs (€ 357.000).
3.12.
[gedaagde] heeft in verband met deze constructie door een notaris twee koopovereenkomsten laten opstellen: een tussen hem en [naam 2] en een tussen [naam 2] en [eisers] Beide overeenkomsten zijn op 16 december 2019 ondertekend.
3.13.
In beide koopovereenkomsten zijn de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 11
1. Voor zover verkoper bekend zijn er; anders dan uit het in lid twee van dit artikel vermelde bodemonderzoek, geen feiten die er op wijzen dat het verkochte enige verontreiniging bevat die ten nadele strekt van het hiervoor in artikel 5.6. omschreven gebruik door koper of die heeft geleid of zou kunnen leiden tot een verplichting tot sanering van het registergoed, dan wel tot het nemen van nader maatregelen.
2. Met betrekking tot het verkochte zijn meerdere milieukundige bodemonderzoeken
uitgevoerd waarvan de resultaten zijn vastgelegd in de navolgende rapporten:
-
[naam 1] Ingenieursbureau verkennend bodemonderzoek d.d. 6 juli 2015
(Projectnummer A0514);
-
[naam 1] Ingenieursbureau nader bodemonderzoek d.d. 17 juli 2015 (Projectnummer A0565)
Koper heeft een kopie ontvangen van de betreffende rapporten en is bekend met de
resultaten hiervan.
3. Uit bovengenoemde bodemonderzoeken is gebleken dat er een geringe sanering zal moeten plaatsvinden welke inmiddels is uitgevoerd. De resultaten hiervan zullen worden vastgelegd in een rapport, welk rapport door verkoper aan koper zal worden overhandigd.
4. Koper heeft aangegeven géén aanvullend onderzoek op het hierbij verkochte te willen
verrichten. Koper zal deze overeenkomst op grond van de milieukundige situatie van het
verkochte niet kunnen ontbinden en vrijwaart verkoper voor alle aansprakelijkheid voor
eventuele verontreiniging die niet door, in opdracht van, of met medeweten van verkoper is
veroorzaakt.
5. Het is verkoper bekend dat zich in het registergoed asbesthoudende materialen bevinden, zoals vastgelegd in het rapport opgemaakt door [naam 1] Ingenieursbureau d.d. 8 juli 2015
(Projectnummer A0550). Bij verwijdering daarvan dienen op grond van de milieuwetgeving speciale maatregelen genomen te worden.
Koper verklaart hiermee bekend te zijn en vrijwaart verkoper voor alle aansprakelijkheid die uit de aanwezigheid van enig asbest in het verkochte zou kunnen voortvloeien.
6. Voorzover aan verkoper bekend zijn in het registergoed geen ondergrondse tanks voor het opslaan van vloeistoffen aanwezig.
De sanering door [gedaagde]
3.14.
De in lid 3 van artikel 11 bedoelde sanering is in december 2016 uitgevoerd door een aannemer en is milieukundig begeleid door [naam 1] .
3.15.
Ingenieur [naam 3] (hierna: [naam 3] ), werkzaam voor [naam 1] , heeft [gedaagde] op 16 december 2019 (om 13:20 uur) geschreven:

De grondsanering ter plaatse van [adres] te [woonplaats] is gisteren afgerond, zie ook bijgevoegde foto van het eindresultaat.
De verontreiniging met zink en PAK is gesaneerd tot klasse Wonen, de Omgevingsdienst Haaglanden heeft hiermee ingestemd.
Onder de aanwezige stelconplaten[betonnen verhardingsplaten, rb]
, direct naast de ontgraving, is een funderingslaag met puin aangetroffen. Deze funderingslaag valt buiten de scoop van de huidige opdracht (sanering grond met zink en PAK) en moet mogelijk onderzocht worden volgens de NEN 5897 op het voorkomen van asbest verdachte materialen, aangezien het vooralsnog niet bekend is of hier asbestverdacht materiaal aanwezig is. In overleg met de Omgevingsdienst Haaglanden is deze funderingslaag met puin geïsoleerd met folie.
De put is daarna aangevuld met gecertificeerd zand.
Een verslag van de sanering wordt momenteel opgesteld en deze ontvangt u volgende week definitief.”
3.16.
[gedaagde] heeft de e-mail van [naam 3] diezelfde dag om 13:39 uur doorgestuurd naar [naam 2] , maar heeft de alinea over de funderingslaag met puin en de mogelijke noodzaak van onderzoek naar de aanwezigheid van asbest daaruit verwijderd.
3.17.
[naam 2] hebben de door [gedaagde] bewerkte e-mail van [naam 3] om 15:32 uur doorgestuurd naar de makelaar van [eisers] en [naam 2] hebben vervolgens dezelfde dag de koopovereenkomst ondertekend.
3.18.
Het perceel is op 29 december 2016 aan [naam 2] geleverd; diezelfde dag hebben [naam 2] kavel 1 aan [eisers] geleverd.
Na de overdracht van kavel 1: nieuwe onderzoeken en verdere sanering
3.19.
[eisers] hebben het in de woning aanwezige asbest in 2018 laten verwijderen en de woning laten slopen.
3.20.
Daarna hebben zij bij de gemeente Westland een omgevingsvergunning aangevraagd voor een nieuw te bouwen woning.
3.21.
De gemeente Westland heeft bij brief van 6 augustus 2018 laten weten de aanvraag nog niet in behandeling te kunnen nemen omdat deze niet compleet is. De gemeente heeft wegens een vermoeden van de aanwezigheid van asbest onder meer verzocht om een bodemonderzoek conform NEN 5707.
3.22.
In augustus en september 2018 heeft [naam 1] de grond van kavel 1 in opdracht van [eisers] onderzocht op de aanwezigheid van asbest, voor een bedrag van € 2.764,85 inclusief btw. Eerst heeft hij een verkennend en daarna een nader onderzoek gedaan (conform NEN 5725 en NEN 5707 + C1/C2). [naam 1] is daarbij tot de conclusie gekomen dat de grond asbest bevat (chrysoliet en crocidoliet).
3.23.
[eisers] hebben het door [naam 1] in het oostelijk deel van kavel 1 geconstateerde asbest in december 2018 laten saneren door BM Bodemmanagement B.V. De kosten daarvoor bedroegen € 26.441,82 inclusief btw. De grond dan wel het puin onder de stelconplaten is niet gesaneerd.
3.24.
De toenmalige advocaat van [eisers] heeft [gedaagde] op 23 augustus 2019 aangeschreven. In zijn brief staat onder meer dat [eisers] bij het sluiten van de koopovereenkomst niet van de asbestverontreiniging op de hoogte waren, dat zij daardoor hebben gedwaald en dat deze dwaling mede te wijten is aan de mededeling van [gedaagde] dat de grond schoon was. Verder staat daarin dat [eisers] zich beraden welke partij(en) zij tot vergoeding van gemaakte onderzoeks- en saneringskosten moeten aanspreken en dat voor zover zij enige vordering tot nakoming op [gedaagde] zouden hebben zij zich dit recht voorbehouden.
3.25.
[eisers] hebben in juni 2020 [naam 4] en [naam 5] verzocht een offerte uit te brengen om een verkennend onderzoek te doen naar de aanwezigheid van asbest in het puin onder stelconplaten. [naam 5] heeft aangeboden dit onderzoek uit te voeren voor een bedrag van € 3.018,95 inclusief btw. [naam 4] rekende daarvoor een hoger bedrag.

4.Het geschil en de beoordeling

Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover hen heeft gehandeld door op 16 december 2016 een waarschuwing over asbestverdachte materialen uit een verklaring van een deskundige te verwijderen, alvorens hij deze via zijn makelaar aan [eisers] doorstuurde. Verder vorderen zij betaling van de volgende bedragen, alle (voorwaardelijk) te vermeerderen met wettelijke rente:
 € 2.764,85 € 2.764,85 aan gemaakte onderzoekskosten;
 € 2.764,85 € 26.441,82 aan gemaakte saneringskosten;
 € 2.764,85 € 3.018,95 aan nog te maken kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en
 € 2.764,85 € 1.097,26 aan buitengerechtelijke incassokosten,
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
[eisers] leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. [gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld door op 16 december 2016 de tweede alinea van de e-mail die de deskundige ( [naam 3] ) aan [gedaagde] stuurde te verwijderen voor hij deze via zijn makelaar aan [eisers] doorstuurde. Door deze bewust misleidende gedraging leek de verklaring van de deskundige een onomwonden bevestiging dat de grond schoon was, reden waarom [eisers] diezelfde dag de koopovereenkomst met daarin een uitsluiting van aansprakelijkheid voor asbesthoudende materialen hebben ondertekend. Als [eisers] de verwijderde passage hadden gelezen, hadden zij de koopovereenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden gesloten. [gedaagde] had dit ook moeten weten, gelet op de grote gezondheidsrisico’s en verwijderingskosten die aan asbest verbonden zijn en de verstrekkende exoneratiebedingen in de koopovereenkomst. Ook wist [gedaagde] dat [eisers] de koopovereenkomst pas wilden tekenen nadat een deskundige had verklaard dat de grond schoon was. Door onder die omstandigheden de tweede alinea bewust te verwijderen heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.3.
[gedaagde] meent dat [eisers] niet binnen bekwame tijd bij hem hebben geklaagd in de zin van artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”). Verder betwist hij onrechtmatig tegenover [eisers] te hebben gehandeld, en ook dat er causaal verband bestaat tussen het verwijderen van de passage en de door [eisers] geleden schade.
De beoordeling
Klachtplicht
4.4.
[gedaagde] stelt allereerst dat [eisers] niet tijdig hebben voldaan aan de in artikel 6:89 BW bedoelde klachtplicht. Dit verweer slaagt niet. [eisers] hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover hen heeft gehandeld door de passage uit de e-mail van deskundige [naam 3] te verwijderen. Op dergelijke verbintenissen is de klachtplicht niet van toepassing.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat een vervaltermijn terzake sowieso niet zou ingaan op het moment dat de verontreiniging in de grond werd ontdekt, maar pas op het moment dat [eisers] ontdekten dat [gedaagde] de passage uit de e-mail had verwijderd. Dat zij na dit moment te lang hebben gewacht met klagen, is niet gesteld en ook niet gebleken.
Doorsturen bewerkte e-mail is onrechtmatig
4.5.
[gedaagde] betwist dat hij gehouden was de e-mail van [naam 3] van 16 december 2016 integraal aan [eisers] door te sturen. De door hem verwijderde alinea bevatte volgens hem geen nieuwe informatie. Daarnaast waren [eisers] ermee bekend, althans zij hadden dat kunnen zijn, dat [naam 1] in 2015 geen ‘asbest in de grondonderzoek’ conform de NEN 5707 en/of 5897 had uitgevoerd. Dit staat in de rapporten van [naam 1] uit 2015 die aan [eisers] waren verstrekt. [eisers] wisten volgens [gedaagde] dus dat er een risico bestond op de aanwezigheid van asbest in de grond omdat die aanwezigheid niet was onderzocht en zij er zelf van hebben afgezien om nader onderzoek te laten uitvoeren.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat het doorsturen van de bewerkte e-mail jegens [eisers] onrechtmatig is, en wel om de volgende redenen.
4.6.1.
Tussen partijen staat vast dat [eisers] de koopovereenkomst pas wilden tekenen als [naam 1] zou verklaren dat de sanering was geslaagd en dat de grond schoon was. Dat was de reden waarom [gedaagde] [naam 1] heeft benaderd om die verklaring alvast af te geven; het door [naam 1] naar aanleiding van de sanering op te leveren evaluatieverslag zou namelijk niet op tijd klaar zijn om de hele grondtransactie tussen [gedaagde] enerzijds en [naam 2] en [eiser 1] anderzijds nog voor het einde van het jaar rond te krijgen. Dat was om belastingtechnische redenen wel nodig.
Deskundige [naam 3] antwoordde [gedaagde] dat de sanering van het te saneren deel van het perceel was geslaagd, maar zij meldde ook dat naast de te saneren plek puin was aangetroffen dat mogelijk op de aanwezigheid van asbest zou moeten worden onderzocht.
4.6.2.
De aanwezigheid van een puinlaag die in overleg met de Omgevingsdienst Haaglanden preventief geïsoleerd was met folie en die volgens [naam 1] ‘mogelijk’ volgens de NEN-normen onderzocht moest worden op asbest, was informatie over de grond op kavel 1 die niet al uit andere bron aan [eisers] bekend was. Dit was voor [eisers] als beoogde kopers relevante informatie, en dit had voor [gedaagde] ook duidelijk moeten zijn. Anders dan de algemene opmerkingen in de aan [eisers] ter beschikking gestelde rapporten van [naam 1] van 7 en 17 juli 2015 (zie 2.12) werd in de passage immers een concrete plek genoemd die mogelijk asbestverdacht materiaal bevatte. Gelet op de algemeen bekende gezondheidsrisico’s van asbest en de hoge kosten van asbestsaneringen ligt het voor de hand dat als zij de verwijderde passage op 16 december 2016 hadden gelezen, [eisers] daarop waren aangeslagen, bijvoorbeeld door nader onderzoek te eisen.
4.6.3.
In zijn conclusie van antwoord heeft [gedaagde] toegelicht dat hij de passage heeft verwijderd “om alle discussie uit de weg te gaan”. Daarmee bevestigt hij dat hij wist dat de passage over het puin onder stelconplaten tot discussie met [eisers] zou (kunnen) leiden. [gedaagde] wist ook dat de aanwezigheid van asbest voor potentiële kopers van belang is bij de koop – hij heeft ook zelf onderzoek naar asbest in de woning laten uitvoeren en hij heeft in artikel 11 van de koopovereenkomsten een daarop ziend exoneratiebeding laten opnemen. Verder wist [gedaagde] dat de bestaande woning zou worden gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw.
4.6.4.
Het feit dat [eisers] in hun overeenkomst met [naam 2] met de door [gedaagde] opgestelde exoneratiebepaling akkoord zijn gegaan, houdt niet in dat zij bij [gedaagde] op het moment van ondertekening wél, maar bij hen niet bekende mogelijke asbestverontreinigingen voor lief zouden nemen. De exoneratiebepaling zag immers alleen op voor beide partijen onbekende omstandigheden (“
Voor zover bekend…”).
4.6.5.
Gelet op al deze omstandigheden had [gedaagde] de informatie uit de verwijderde alinea niet aan [eisers] mogen onthouden. Door dat wel te doen heeft hij toerekenbaar in strijd gehandeld met wat hem volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer jegens [eisers] betaamde. De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht daarom toewijzen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
4.7.
[gedaagde] betoogt nog dat voor zover hij een norm heeft geschonden, deze norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals [eisers] die hebben geleden. Kennelijk doelt [gedaagde] hier op het door [eisers] genoemde schenden van een op de verkoper rustende mededelingsplicht jegens de koper. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat [gedaagde] de passage niet uit de e-mail van deskundige [naam 3] had mogen verwijderen, gelet op de concrete omstandigheden van het geval en op grond van wat hem volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer tegenover [eisers] betaamde. De vraag naar de onrechtmatigheid valt in dit geval dus samen met de vraag naar de inhoud van de zorgvuldigheidsnorm, omdat de in acht te nemen, maar door [gedaagde] geschonden zorgvuldigheidsnorm hier geheel is toegesneden op de concrete situatie tussen [gedaagde] en [eisers] Deze norm strekt naar haar aard tot bescherming tegen de schade zoals die door [eisers] is geleden.
Schadevergoeding
4.8.
[eisers] vorderen in totaal € 32.225,62 aan gemaakte en nog te maken kosten voor asbestonderzoek en -verwijdering. Zij stellen dat zij nooit akkoord zouden zijn gegaan met een vrijwaring voor aansprakelijkheid in verband met asbest, indien zij van de waarschuwing over asbestverdachte materialen op de hoogte waren geweest. Als zij die waarschuwing wel hadden gekend, zouden zij op zijn minst aanvullend onderzoek naar kavel 1 hebben laten verrichten voordat zij de koopovereenkomst sloten. [eisers] stellen dat zij vervolgens zouden hebben bedongen dat de op het perceel aanwezige asbest vóór de overdracht van kavel 1 op kosten van [gedaagde] zou worden gesaneerd, of anders geheel van de koop zouden hebben afgezien.
4.9.
Volgens [gedaagde] bestaat er geen causaal verband tussen het verwijderen van de tweede alinea uit de e-mail en de door [eisers] gevorderde schade. Hij wijst erop dat er anderhalf jaar is verstreken tussen de levering en de sanering en dat hem volstrekt onbekend is wat er in de tussentijd met kavel 1 is gebeurd. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat het goed mogelijk is dat tijdens de sloop van de woning asbesthoudend materiaal in de grond is verwerkt.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat er een voldoende nauw causaal verband bestaat tussen het door [gedaagde] verwijderen van de passage en de door [eisers] geleden schade.
4.10.1.
[eisers] hebben onbetwist gesteld dat het in de grond aangetroffen asbest van een andere soort is dan die in de woning was aangetroffen. Daarbij is van belang dat [eisers] de sanering van de woning hebben laten uitvoeren door een ter zake deskundige partij. Aanwijzingen voor andere potentiële asbestverontreinigingen die hebben plaatsgevonden na 16 december 2017 zijn niet door [gedaagde] genoemd en ook niet uit de processtukken gebleken.
4.10.2.
[gedaagde] voert nog aan dat de uitspraak van de Raad van State van 16 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3064) de directe oorzaak voor de saneringskosten van [eisers] is. Dit betoog faalt. Ten eerste verschilt de casus in de genoemde uitspraak van deze zaak (zo zijn [eisers] consumenten en geen grondbedrijf) en heeft de Raad in de uitspraak geen algemene en onvoorwaardelijke saneringsplicht voor puin aangenomen. Maar ten tweede (en: bovendien) is het gelet op de aan asbest verbonden gezondheidsrisico’s alleszins redelijk als de eigenaren van een bouwkavel die daarop een woning willen laten bouwen de grond laten saneren wanneer zij bekend raken met een asbestverontreiniging van die grond. Dit geldt ook als zij daartoe niet wettelijk verplicht zijn.
4.10.3.
Tenslotte stelt [gedaagde] dat er onvoldoende causaal verband bestaat tussen het door hem verwijderen van de passage uit de e-mail en (een deel van) de door [eiser 1] gevorderde schade. De passage zag alleen op mogelijk te verrichten onderzoek naar asbest in het puin onder de stelconplaten, en niet op andere locaties op de kavel. Ten aanzien van de rest van de kavel was er geen aanleiding om aan te nemen dat er asbestverdacht materiaal in zou zitten. [gedaagde] meent dat de kosten voor onderzoek en sanering van de rest van de kavel daarom niet op hem kunnen worden verhaald.
Ook op dit punt oordeelt de rechtbank anders. [eisers] hadden vertrouwd op de mededeling in de twee bodemonderzoeken van juli 2015 dat geen asbest was aangetroffen, ondanks de mededeling dat dit geen ‘asbest-in-de-grondonderzoeken’ waren. De door [gedaagde] verwijderde passage gaf echter concrete redenen om te twijfelen aan de juistheid van die algemene opmerking. [gedaagde] heeft niet onderbouwd waarom die twijfel alleen op de grond rond de stelconplaten zou zien, en niet ook op alle andere delen van de kavel die nog niet conform NEN 5707 en/of 5897 op de aanwezigheid van asbest waren onderzocht. Dit laatste ligt naar het oordeel van de rechtbank meer voor de hand. De resterende onzekerheid over wat [eisers] precies zouden hebben gedaan als [gedaagde] de passage niet had verwijderd, komt voor rekening van [gedaagde] , juist omdat hij opzettelijk relevante informatie heeft achtergehouden.
Geen eigen risico of eigen schuld
4.11.
De rechtbank begrijpt hetgeen [gedaagde] onder randnummer 57 van de conclusie van antwoord aanvoert als een eigenschuldverweer, in die zin dat [eisers] het aan zichzelf te wijten zouden hebben dat zij saneringskosten moesten maken. [gedaagde] betoogt dat als [eisers] eerder een bouwvergunning hadden aangevraagd de ‘houdbaarheid van de rapporten’ niet zou zijn verstreken.
4.12.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] meent dat de gemeente de gevraagde omgevingsvergunning eerder wel zonder meer zou hebben verstrekt, zodat het onderzoek naar de aanwezigheid van asbest niet had plaatsgevonden en de daarop volgende sanering dus ook niet. [gedaagde] onderbouwt echter niet waarom de gemeente de gevraagde omgevingsvergunning op een eerder moment wél zou hebben verstrekt zonder de resultaten van een asbestonderzoek te willen zien. Gelet op het met de gemeente over het isoleren van het puin gevoerde overleg ligt dit naar het oordeel van de rechtbank niet voor de hand: de gemeente was al bekend met de aanwezigheid van asbestverdacht puin op de kavel. De rechtbank gaat daarom aan dit verweer voorbij.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.13.
[eisers] hebben voldoende gespecificeerd welke buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht; [gedaagde] heeft de gestelde werkzaamheden niet weersproken. De rechtbank begroot de toe te wijzen buitengerechtelijke incassokosten volgens de staffel die hoort bij het Besluit buitengerechtelijke incassokosten op [€ 875 + 1% over (€ 32.225,62 - € 10.000) =] € 1.097,26, zoals ook is gevorderd.
Proceskosten
4.14.
[gedaagde] zal als overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze worden tot vandaag aan de zijde van [eiser 1] begroot op:
kosten dagvaarding € 106,01
griffierecht € 952,00
salaris advocaat € 1.126,00 (2 punten à € 563 conform liquidatietarief)
Totaal:
€ 2.184,01
te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.
Nakosten
4.15.
De nakosten worden toegewezen conform de daarvoor geldende tarieven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover [eisers] heeft gehandeld door op 16 december 2016 de passage “
Onder de aanwezige stelconplaten, direct naast de ontgraving, is een funderingslaag met puin aangetroffen. Deze funderingslaag valt buiten de scoop van de huidige opdracht (sanering grond met zink en PAK) en moet mogelijk onderzocht worden volgens de NEN 5897 op het voorkomen van asbest verdachte materialen, aangezien het vooralsnog niet bekend is of hier asbestverdacht materiaal aanwezig is. In overleg met de Omgevingsdienst Haaglanden is deze funderingslaag met puin geïsoleerd met folie” uit de verklaring van een deskundige te verwijderen, alvorens hij deze verklaring via zijn makelaar aan [eisers] doorstuurde;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 32.225,62 voor gemaakte en nog door [eisers] te maken kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, te voldoen binnen veertien dagen na vandaag en te vermeerderen met wettelijke rente over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag, indien en voor zover het toegewezen bedrag niet binnen de termijn van veertien dagen aan [eisers] is voldaan;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] een bedrag te betalen van € 1.097,26 aan buitengerechtelijke incassokosten, te voldoen binnen veertien dagen na vandaag en te vermeerderen met wettelijke rente over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag, indien en voor zover het toegewezen bedrag niet binnen de termijn van veertien dagen aan [eisers] is voldaan;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in kosten van de procedure, tot vandaag aan de zijde van [eisers] begroot op € 2.184,01, en in het geval deze kosten niet binnen veertien dagen na vandaag worden voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van voldoening;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na het vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat zonder betekening van het vonnis, verhoogd met een bedrag van € 85,00 in geval van betekening, en in het geval deze kosten niet binnen veertien dagen na vandaag worden voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van voldoening;
5.6.
verklaart de veroordeling onder 5.2 tot en met 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.