ECLI:NL:RBDHA:2022:7811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 20/6679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van twee eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier, specifiek onder de beperking van ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’. De aanvragen werden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 14 februari 2022, en het bestreden besluit op het bezwaar van de eisers werd op 4 augustus 2020 genomen. De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2022 behandeld, waarbij zowel de eisers als hun gemachtigde, alsook de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

Eisers, die de Kirgizische nationaliteit claimen en sinds 2005 in Nederland verblijven, hebben eerder asielvergunningen gehad die zijn ingetrokken. Ze hebben in 2019 hun aanvragen ingediend, maar de verweerder betwist dat zij in aanmerking komen voor een buiten-schuldvergunning, omdat zij niet voldoende zouden hebben gedaan om Nederland te verlaten. De rechtbank oordeelt dat de hoorplicht, een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure, niet is nageleefd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, en draagt de verweerder op om binnen zestien weken opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de verweerder in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6679

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

V-nummer: [V-nummer 1]
en

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer 2]
hierna tezamen: eisers
gemachtigde: mr. L.E.J. Vleesenbeek,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. M.H.W.M. van Lokven.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’.
Verweerder heeft deze aanvragen met de afzonderlijke besluiten van 14 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 augustus 2020 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, [naam tolk] als tolk, en de gemachtigde van verweerder. Ook is verschenen de begeleider van eisers.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] en eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum 2] . Eisers stellen de Kirgizische nationaliteit te bezitten. Zij stellen dat zij sinds 2005 in Nederland verblijven. Eisers hebben asielvergunningen gehad, welke zijn ingetrokken. Op 31 maart 2011 is aan eisers een terugkeerbesluit opgelegd en op 1 november 2012 is hen een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Eisers hebben op 19 april 2019 de onderhavige aanvragen ingediend.
2. Eisers komen volgens verweerder niet in aanmerking voor een zogenoemde “buiten schuldvergunning”, omdat zij niet alles hebben gedaan wat zij redelijkerwijs kunnen doen om te vertrekken. Er bestaat op grond van de door eisers ingebrachte verklaringen van de Kirgizische vertegenwoordiging in Brussel bovendien redelijke twijfel over de door hen gestelde nationaliteit.
3. Eisers betogen dat zij wel in aanmerking komen voor een buiten-schuldvergunning, nu de Kirgizische autoriteiten elke medewerking aan terugkeer naar dat land weigeren. Zij hebben verder diverse bewijsstukken ingebracht ter onderbouwing van hun Kirgizische nationaliteit. Gelet op het voorgaande zijn zij ten onrechte niet gehoord tijdens de bezwaarfase.
4.1.
Het buitenschuldbeleid is niet bedoeld voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven, maar voor personen die hebben geprobeerd om Nederland te verlaten maar daarin niet zijn geslaagd. Er moeten dus serieuze pogingen zijn ondernomen om Nederland te verlaten, waarbij de vreemdeling zelf alle stappen heeft gezet die redelijkerwijs van hem of haar verlangd kunnen worden. Het begrip “buiten schuld” moet worden opgevat als een objectief criterium. Dit betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst in zijn of haar individuele geval geen toestemming zullen verlenen voor terugkeer. Er rust op de vreemdeling een hoge mate van eigen verantwoordelijkheid. Het gaat hier namelijk om uitzonderingsbeleid. (Zie hierover de brief van de staatssecretaris van 18 december 2012 aan de voorzitter van de Tweede Kamer, Kamerstukken II 2012/13, 29 344, nr. 109.)
4.2.
De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Zo kan blijken dat de gegevens waarover het bestuursorgaan beschikt nog onvolledig of gebrekkig zijn, zodat de oorspronkelijke beslissing herzien moet worden. Juist een mondelinge gedachtewisseling kan daartoe een goede aanvulling zijn op de tot dan toe langs andere weg verzamelde gegevens. Volgens de Memorie van Toelichting schept het horen voor de belanghebbende niet slechts belangrijke waarborgen, maar draagt het er ook toe bij dat het bestuursorgaan zich er goed van kan vergewissen dat het over alle relevante informatie beschikt die nodig is om tot een zorgvuldige heroverweging te komen (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 144 (MvT)). In dat kader kan het horen ook noodzakelijk zijn om iemands bewijspositie duidelijk te maken. Het uitgangspunt is daarom dat er moet worden gehoord, tenzij aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang bezien met hetgeen eerder door bezwaarmaker is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
4.3.
Verweerder heeft niet kunnen afzien van het horen van eisers tijdens de bezwaarfase. Zowel eisers als verweerder steunen hun standpunten voor een belangrijk deel op de door eisers ingebrachte verklaringen van de Kirgizische vertegenwoordiging in Brussel. Volgens eisers blijkt daaruit dat de autoriteiten van Kirgizië in hun geval geen toestemming zullen verlenen voor terugkeer. Verweerder heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat hij de redelijke twijfel die er volgens hem bestaat aan de nationaliteit van eisers, hierop baseert. Verweerder heeft deze verklaringen echter niet zonder meer aan zijn standpunt ten grondslag kunnen leggen. In de verklaringen staat weliswaar dat eisers niet de Kirgizische nationaliteit kunnen hebben, maar ook dat zij ingeschreven waren in het adressenregister van Kirgizië tot 2002. Dit roept vragen op. Een nadere toelichting ontbreekt echter in die verklaringen. Nu eisers en verweerder dezelfde verklaringen verschillend interpreteren en het niet evident is welke interpretatie juist is, lag het voor de hand dat verweerder eisers hierover zou horen. Dan had besproken kunnen worden op welke wijze verweerder de inhoud interpreteerde en had ook besproken kunnen worden of en op welke wijze eisers konden onderbouwen dat de inhoud anders moest worden geïnterpreteerd. Dat verweerder dit heeft nagelaten klemt temeer nu verweerder in zijn besluitvorming in de overige procedures van eisers en in deze procedure tot aan het bestreden besluit uit is gegaan van Kirgizië als het land van herkomst van eisers. Tijdens de hoorzitting had ook besproken kunnen worden wat voor documenten eisers verder hadden kunnen en moeten opvragen. Het horen heeft immers ook tot doel iemands bewijspositie te bespreken en duidelijk te maken. Daarbij is van belang dat in de periode tussen de primaire besluiten en het bestreden besluit door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is overwogen dat verweerder moet motiveren aan welke vereisten de vreemdeling nog moet voldoen om wél een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid te krijgen (zie de uitspraak van 25 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1973).
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen, nu verweerder eisers eerst zal moeten horen. Verweerder moet binnen zestien weken opnieuw op het bezwaar van eisers beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat eisers geen griffierecht hebben betaald, hoeft verweerder dat niet te vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2022.
de rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.