ECLI:NL:RBDHA:2022:7872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
SGR 21/1124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling van geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.G.A.M. van den Heuvel, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiseres had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen, maar deze werd per 3 september 2020 beëindigd op basis van een medisch onderzoek dat aangaf dat zij in staat was om haar eigen werk te verrichten. Eiseres was van mening dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten en dat de verzekeringsartsen de beperkingen niet correct hadden vastgesteld. De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapporten zorgvuldig beoordeeld. Eiseres had zich eerder ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering, maar na een beoordeling werd geconcludeerd dat zij in staat was om een passende functie, zoals medewerker tuinbouw, te vervullen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering per 3 september 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1124

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 7 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 3 september 2020 beëindigd.
In het besluit van 13 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen de door eiseres ingediende nadere stukken voor te leggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Verweerder heeft de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het geding gebracht.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 22 juni 2022 nogmaals op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Eiseres was laatstelijk werkzaam als horecamedewerkster in een restaurant voor 32 uur per week. Zij heeft zich op 29 mei 2018 ziekgemeld, waarna verweerder een ZWuitkering heeft toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder met ingang van 29 juni 2019 de ZW-uitkering beëindigd, omdat eiseres meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Eiseres werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als horecamedewerkster, maar wel tot het vervullen van de functies assemblage medewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), inpakker (handmatig) (SBC-code 111190), medewerker intern transport (SBC-code 111220) en medewerker tuinbouw (SBCcode 111010).
1.2.
Eiseres heeft zich op 2 september 2019 ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet. Bij besluit van 2 december 2019 is aan eiseres een ZWuitkering toegekend met ingang van dezelfde datum. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling is bij het primaire besluit de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 3 september 2020, omdat één van de eerder geduide functies (medewerker tuinbouw) passend blijkt.
2. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij voert daartoe aan dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten. Eiseres stelt – onder verwijzing naar medische informatie van de regiebehandelaar van het Rughuis van 14 januari 2022 – dat zij vanaf 6 oktober 2021 een zeer intensieve interdisciplinaire behandeling ondergaat bij het Rughuis met een behandelfrequentie van gemiddeld drie keer per week. Uit deze medische informatie blijkt volgens eiseres bovendien dat zij een jaar na de datum in geding weer zeer hoog (9) scoort op de Numeric Pain Rating Scale van 0-10. Uit medische informatie van PHHaastrecht, die zij in de bezwaarfase heeft overgelegd, blijkt dat zij rond de datum in geding ook al zo hoog scoorde (90 op de klachtenlijst BSI). Dit staat haaks op de constatering van de primaire verzekeringsarts dat met adequate therapie en begeleiding een verbetering van de lichamelijke en mentale belastbaarheid te verwachten is op een termijn van 3-6 maanden. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen dus niet juist vastgesteld en heeft verzuimd een urenbeperking vast te stellen. Onder verwijzing naar medische informatie van de regiebehandelaar van het Rughuis van 10 maart 2022 en de radioloog van het GHZ van 11 maart 2022 stelt eiseres dat bij haar ook de diagnoses depressieve stoornis matig tot ernstig en een vermoeden van een conversiestoornis zijn vastgesteld. Daar hebben de verzekeringsartsen geen rekening mee gehouden.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Toetsingskader
5.1.
In artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij of zij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter wordt onder “het eigen werk” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Dat is anders wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat. Dan geldt als maatstaf gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de eerstejaars ZW-beoordeling. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies. [1]
5.3.
De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid van eiseres voor het eigen werk juist is. Het gaat daarbij dus niet om het werk dat eiseres daadwerkelijk als laatste heeft verricht, maar om de functie medewerker tuinbouw ((SBC-code 111010), die in de eerstejaars ZW-beoordeling passend is geacht. Bij deze beoordeling geldt als uitgangspunt de datum 3 september 2020. Dit is de datum in geding.
5.4.
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Als eiseres van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet zij uitleggen waarom zij dat vindt. Als eiseres het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet zij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiseres alleen haar gezondheidsklachten noemt.
Voldoet het medisch onderzoek aan de voorwaarden?
6.1.
De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiseres geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onvolledig was. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en eiseres psychisch en lichamelijk onderzocht. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat de primaire verzekeringsarts de ingebrachte medische informatie bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en heeft informatie van de behandelende sector in de heroverweging betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiseres in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling. De rapporten bevatten geen tegenstrijdigheden en zijn voldoende begrijpelijk.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiseres geen reden geven te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De psychische klachten van eiseres worden onderkend door de verzekeringsartsen. Zij nemen om die reden immers beperkingen aan in het persoonlijk en sociaal functioneren van eiseres. Haar stelling dat de primaire verzekeringsarts de beperkingen niet juist heeft vastgesteld en heeft verzuimd een urenbeperking vast te stellen, wordt bovendien niet onderbouwd door een rapport van een arts.
6.3.
Over de recent bij eiseres vastgestelde (extra) diagnoses overweegt de rechtbank dat het gelet op vaste rechtspraak niet bepalend is welke diagnose is gesteld, maar welke beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek op de datum in geding bij eiseres bestaan. [2] Ook de door eiseres genoemde klachtenlijsten (BSI en NPRS) zijn niet leidend bij het vaststellen van de belastbaarheid. Deze klachtenlijsten geven de mate van subjectief ervaren klachten aan en niet de objectiveerbare beperkingen of het te verwachten beloop daarvan. Als reeds overwogen hebben de verzekeringsartsen voldoende kenbaar en draagkrachtig gemotiveerd dat de beperkingen van eiseres op de juiste wijze zijn beoordeeld.
Geduide functie
7. Eiseres heeft geen argumenten aangevoerd waarom de functie medewerker tuinbouw niet geschikt is. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, is er geen grond voor het oordeel dat deze functie niet geschikt is.
Conclusie
8. Uit het voorgaande volgt dat eiseres per 3 september 2020 in staat moet worden geacht om haar eigen werk te verrichten (dat wil zeggen de functie medewerker tuinbouw). Verweerder heeft daarom terecht en op goede gronden besloten de ZW-uitkering van eiseres per 3 september 2020 te beëindigen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1228.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:998.