In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan over de herhaalde asielaanvraag van eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, die eerder asiel had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag. Eiser had een politierapport overgelegd ter onderbouwing van zijn vrees voor de politie in Nigeria, maar de rechtbank concludeerde dat dit rapport hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd was opgemaakt en afgegeven. De rechtbank heropende het onderzoek na een wijziging in de conclusie van het Bureau Documenten, maar kwam tot de conclusie dat de gewijzigde conclusie niet leidde tot een andere uitkomst. De rechtbank oordeelde dat verweerder de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter was gemaakt door de nieuwe informatie. Eiser had ook aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op het rapport van Bureau Documenten, maar de rechtbank oordeelde dat dit gebrek niet tot een andere uitkomst leidde, omdat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.