ECLI:NL:RBDHA:2022:7964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.7289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid door gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan over de herhaalde asielaanvraag van eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, die eerder asiel had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag. Eiser had een politierapport overgelegd ter onderbouwing van zijn vrees voor de politie in Nigeria, maar de rechtbank concludeerde dat dit rapport hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd was opgemaakt en afgegeven. De rechtbank heropende het onderzoek na een wijziging in de conclusie van het Bureau Documenten, maar kwam tot de conclusie dat de gewijzigde conclusie niet leidde tot een andere uitkomst. De rechtbank oordeelde dat verweerder de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter was gemaakt door de nieuwe informatie. Eiser had ook aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op het rapport van Bureau Documenten, maar de rechtbank oordeelde dat dit gebrek niet tot een andere uitkomst leidde, omdat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7289

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft verweerder eiser een vertrektermijn onthouden en bepaald dat hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar wordt opgelegd
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft verweerder een aangepaste verklaring van onderzoek van Bureau Documenten en een bijbehorende vergewisbrief overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om voorlopige voorziening NL22.7290, op 12 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. D.W.M. van Erp, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Emechete . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij bericht van 18 mei 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder
gevraagd om de aan het onderzoeksresultaat van Bureau Documenten ten grondslag liggende stukken te overleggen. Verweerder heeft deze stukken overgelegd en heeft daarbij
een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verzocht te
bepalen dat uitsluitend de rechtbank van deze stukken kennisneemt.
Bij beslissing van 10 juni 2022 heeft de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming van voornoemde stukken gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven, als bedoeld in 8:29, vijfde lid van de Awb, om met inachtneming van deze stukken uitspraak te doen.
Bij bericht van 15 juni zijn partijen in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij behoefte hebben aan een nadere zitting. Eiser heeft hier niet op gereageerd. Verweerder heeft de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft eerder, op 15 januari 2018, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 12 april 2018 is deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening. Dit besluit staat met de uitspraak van 24 mei 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in rechte vast.
2. Op 29 augustus 2019 heeft eiser een nieuwe asielaanvraag ingediend. Daar heeft hij aan ten grondslag gelegd dat hij tijdens een ruzie een vriend heeft geduwd en dat deze vriend als gevolg daarvan is overleden. Daarom wordt hij nu gezocht door de Nigeriaanse autoriteiten. Bij besluit van 19 april 2021 is deze aanvraag kennelijk ongegrond verklaard. Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft het beroep bij uitspraak van 5 juli 2021 (NL21.8730) ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het hoger beroep bij uitspraak van 2 augustus 2021 ongegrond verklaard. Het besluit van 19 april 2021 staat daarmee in rechte vast.
3. Vervolgens heeft eiser op 10 maart 2022 onderhavige (herhaalde) asielaanvraag ingediend. Hij heeft daarbij een politierapport overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde vrees voor de politie.
4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Uit de verklaring van onderzoek van 17 maart 2022 van Bureau Documenten volgt dat het overgelegde politierapport hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. De verklaring van onderzoek is vlak voor het onderzoek ter zitting vervangen door een nieuwe verklaring van onderzoek van 11 mei 2022. Daarin heeft het Bureau Documenten de conclusie aangepast en is tot de slotsom gekomen dat het politierapport zeer wel mogelijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Hierin heeft verweerder geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen ten aanzien van het standpunt in het bestreden besluit dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken. Verweerder handhaaft daarom het bestreden besluit.
5. Eiser verzoekt eerst al hetgeen hij in de zienswijze heeft aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op de gronden van bezwaar ingegaan. Eiser heeft met de enkele verwijzing naar hetgeen hij in de zienswijze heeft aangevoerd onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit onjuist of onvolledig is en waarom. Dit kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank beperkt zich daarom tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
6. Eiser betoogt verder dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij voert hij aan dat verweerder niet zonder meer uit mocht gaan van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten omdat de conclusies onvoldoende zijn gemotiveerd. In dit kader verwijst eiser naar de Werkinstructie (WI) 2021/1. Hieruit volgt dat verweerder het Bureau Documenten kan bevragen over de totstandkoming van het rapport of de onderliggende stukken kan inzien. Daarbij heeft eiser zich ter zitting naar aanleiding van de aangepaste conclusie in de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten op het standpunt gesteld dat het advies niet zorgvuldig en niet concludent is. Onduidelijk is waarom de conclusie ten aanzien van de authenticiteit van het overgelegde document is aangepast. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich ook ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om eiser te horen. In dat kader heeft verweerder ten onrechte verwezen naar paragraaf C1/2.9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Hieruit volgt dat wordt afgezien van het horen van de vreemdeling indien er valse of vervalste documenten zijn overgelegd. Daarvan is in onderhavig geval geen sprake, aldus eiser. Uit het rapport van Bureau Documenten volgt immers alleen maar dat het overgelegde politierapport hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Bovendien heeft verweerder zich in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld waarom hij heeft afgezien van het horen van eiser. Daarbij verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:208). Hij had in een gehoor immers nadere uitleg kunnen geven over het politierapport, aldus eiser.
6.1.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
6.2.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 26 januari 2022 volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) in de zaak L.H. tegen Nederland van 10 juni 2021 (ECLI:EU:C:2021:478) dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen die verweerder in het kader van artikel 40, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn moet maken, bestaat uit twee stappen.
De eerste stap is het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fases. In de eerste fase wordt onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen zijn of door de vreemdeling zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking kan komen voor internationale bescherming. Elementen of bevindingen zijn nieuw wanneer die niet zijn onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd.
In de tweede fase wordt onderzocht of de nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Pas als aan beide afzonderlijke vereisten is voldaan, moet verweerder overgaan tot stap twee, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022 volgt voorts dat verweerder ervan kan afzien een vreemdeling te horen (wanneer hij de authenticiteit van de overgelegde documenten niet heeft kunnen vaststellen of als die documenten geen objectief verifieerbare bron hebben) als hij die vreemdeling al in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze naar voren te brengen en als het horen niet noodzakelijk is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Als verweerder in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid (stap 1, fase 1 en fase 2) de vreemdeling niet in de gelegenheid stelt om te worden gehoord, moet hij uitdrukkelijk motiveren waarom een gehoor in dat specifieke geval niet nodig is voor een zorgvuldige voorbereiding van het besluit. Als de gronden daarvoor aanleiding geven, zal de bestuursrechter deze motivering vervolgens toetsen.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder mede op grond van de verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten tot het oordeel is gekomen dat het politierapport de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maakt en daarom de asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt in dit kader voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld uitspraak van 3 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:258), volgt dat een advies van Bureau Documenten een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Verweerder moet zich, indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, er op grond van artikel 3:2 van de Awb van vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
6.3.1.
Zowel de eerste de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten als de aangepaste verklaring van onderzoek bevatten alleen de conclusies van het onderzoek. Uit beide rapporten volgt dat het door eiser overgelegde document een fotokopie van een politierapport is en dat de opmaak en afgifte afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. In het eerste rapport verbindt het Bureau Documenten daaraan de conclusie dat het overgelegde politierapport hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Op 11 mei 2022, vlak voor zitting, heeft Bureau Documenten de conclusie aangepast en geconcludeerd dat het politierapport zeer wel mogelijk niet bevoegd is opgemaakt of afgegeven. Uit de door verweerder overgelegde vergewisbrief, eveneens van 11 mei 2022, volgt dat de medewerker van Afdeling Expertise, Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) tot de conclusie is gekomen dat de aangepaste verklaring van onderzoek inhoudelijk inzichtelijk is.
6.3.2.
De rechtbank ziet zich dus voor de vraag gesteld of de aangepaste conclusie uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen en de aan de conclusies ten grondslag liggende informatie opgevraagd.
6.3.3.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het Bureau Documenten terecht de eerdere conclusie heeft gewijzigd. De informatie en overwegingen die ten grondslag liggen aan de verklaring van onderzoek bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat het overgelegde politierapport hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Volgens de Vakbijlage Bureau Documenten moet het dan immers om een grote mate van zekerheid gaan. De door de onderzoeker van het Bureau Documenten geconstateerde afwijkingen ten opzichte van het beschikbare vergelijkingsmateriaal kunnen deze conclusie naar het oordeel van de rechtbank niet dragen. De rechtbank ziet evenwel geen grond voor het oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser daarom ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder de nieuwe verklaring van onderzoek van 11 mei 2022 met de aangepaste conclusie wel aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De geconstateerde afwijkingen ten opzichte van het beschikbare vergelijkingsmateriaal rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank wel de conclusie dat het overgelegde politierapport zeer wel mogelijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de verklaring van Bureau Documenten aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De motivering van het bestreden besluit is nog steeds gebaseerd op het onderzoek van het Bureau Documenten en met de nadere onderbouwing is de conclusie van verweerder (dat het politierapport de kans niet aanzienlijk groter maakt dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming) en de reden voor de niet-ontvankelijkverklaring van de aanvraag, dezelfde gebleven. Het beroep is dus niet reeds om de wijziging in de conclusie van het Bureau Documenten gegrond.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het politierapport als nieuw element of bevinding de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maakt. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat het politierapport zeer wel mogelijk niet echt is. Dat deze conclusie over de echtheid van het document minder stellig is, leidt niet tot een ander oordeel bij de rechtbank. De rechtbank overweegt verder dat verweerder bij het bestreden besluit ook heeft betrokken dat de asielaanvraag van eiser eerder is afgewezen als kennelijk ongegrond omdat hij kennelijk tegenstrijdig en duidelijk onwaarschijnlijk heeft verklaard.
6.5.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om eiser te horen omdat zonder horen kan worden vastgesteld dat het politierapport de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maakt. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat, zoals reeds onder 6.4. is overwogen, eiser in zijn eerdere procedure tegenstrijdige en onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd. Eiser is in de gelegenheid gesteld om door middel van een zienswijze ander licht op de documenten te werpen.
Bovendien heeft verweerder zich in op het standpunt kunnen stellen dat eiser in onderhavig geval met enkel zijn verklaringen niet aannemelijk kan maken dat het politierapport wél authentiek is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft af kunnen zien van het horen van eiser omdat het horen van eiser niet noodzakelijk was om het politierapport te wegen. Daar kan in dit geval een verklaring van eiser niet aan afdoen mede gelet op zijn eerdere verklaringen. De rechtbank is dus van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser in onderhavig geval met enkel zijn verklaringen niet aannemelijk kan maken dat het politierapport wel authentiek is.
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7 Eiser betoogt verder dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid. Daartoe voert hij aan dat verweerder het rapport van Bureau Documenten niet heeft toegezonden. Dat verweerder voornoemd rapport op 21 maart 2022 per fax heeft toegezonden, heeft hij niet onderbouwd. Doordat eiser niet heeft kunnen reageren op de inhoud van het rapport is hij in zijn belangen geschaad.
7.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit de correspondentie blijkt dat hij het rapport van Bureau Documenten met begeleidende brief op 21 maart 2022 naar de gemachtigde van eiser heeft gefaxt. De rechtbank volgt verweerder hierin niet en overweegt daartoe dat verweerder geen stukken heeft overgelegd waaruit de verzending van voornoemd rapport met begeleidende brief volgt. Het bestreden besluit is daarmee onzorgvuldig voorbereid. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb omdat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Eiser is in beroep ruim in de gelegenheid geweest om een contraexpertise op te vragen. Ook op de zitting is dit uitdrukkelijk besproken. Eiser heeft toen niet te kennen gegeven dit alsnog te willen doen. De rechtbank heeft ook na de heropening niet van eiser vernomen dat hij alsnog voornemens is om een contraexpertise te vragen.
Daarbij betrekt de rechtbank ook dat na heropening van het onderzoek de onderliggende motivering is opgevraagd en de rechtbank heeft beoordeeld of de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
8. Voorts voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden en hem een inreisverbod heeft opgelegd.
8.1.
Gelet op hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen, heeft verweerder de asielaanvraag niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het eerdere terugkeerbesluit deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de vertrektermijn inmiddels is verlopen en eiser daaraan geen opvolging heeft gegeven. Hierom dient eiser Nederland onmiddellijk te verlaten. Voorts heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat verweerder in dat geval op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw een inreisverbod moet uitvaardigen. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Omdat de rechtbank gelet op overweging 7.1. met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het gebrek in het bestreden besluit heeft gepasseerd en gelet op het feit dat verweerder een dag voor zitting een nieuwe verklaring van onderzoek van Bureau Documenten heeft overgelegd, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.