ECLI:NL:RBDHA:2022:8166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.7250
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot vaststellen van rechtmatig verblijf op grond van EU-recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Bulgaarse nationaliteit heeft, had op 1 februari 2021 een aanvraag ingediend voor het vaststellen van rechtmatig verblijf op basis van het EU-recht. Deze aanvraag werd op 12 januari 2022 afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Het bestreden besluit, dat het primaire besluit handhaafde, leidde tot het beroep van eiser.

Tijdens de zitting op 4 augustus 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door een andere gemachtigde. Eiser stelde dat hij met zijn AOW-uitkering en AIO-aanvulling geen onredelijk beroep deed op de algemene middelen, en dat verweerder ten onrechte niet had getoetst aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte om als economisch niet-actieve EU-onderdaan te worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de AOW-uitkering en AIO-aanvulling niet als voldoende middelen van bestaan konden worden beschouwd. Bovendien was het beroep op artikel 8 EVRM niet tijdig ingediend, waardoor verweerder niet verplicht was om dit te toetsen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7250

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

In het besluit van 12 januari 2022 (primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot vaststellen van rechtmatig verblijf op grond van het EU-recht afgewezen.
In het besluit van 28 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt de Bulgaarse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft op 1 februari 2021 een aanvraag tot vaststellen van rechtmatig verblijf op grond van het EU-recht ingediend.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt. Eiser ontvangt naast zijn AOW [1] -uitkering een AIO [2] -aanvulling. Hiermee doet eiser een beroep op de algemene middelen.
Standpunt eiser
3. Eiser stelt dat hij met zijn beroep op AOW-uitkering en een AIO-aanvulling geen onredelijke beroep doet op de algemene middelen. Eiser heeft inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd en kan op dit moment ook niet werken. Verder stelt eiser dat verweerder ten onrechte niet getoetst heeft aan artikel 8 EVRM. [3]
Oordeel van de rechtbank
Voldoende middelen van bestaan
4. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser over voldoende middelen van bestaan beschikt om te kunnen worden aangemerkt als economisch niet-actieve EU-onderdaan. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5. Een gemeenschapsonderdaan heeft langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland als hij voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan. [4] De bewijslast om aan te tonen dat aan deze voorwaarde wordt voldaan ligt bij eiser. [5]
6. Niet in geschil is dat eiser een klein deel AOW-uitkering ontvangt (€ 139,95) en voor het overgrote deel een AIO-aanvulling (€ 1019,53). AIO is een aanvulling vanuit de Participatiewet voor mensen die geen volledige AOW-uitkering ontvangen. [6] De AIO vult het inkomen aan tot het sociaal minimum. Dit zijn dus algemene middelen en geen middelen van bestaan op grond waarvan eiser als economisch niet-actieve EU-onderdaan kan worden aangemerkt.
Onredelijk beroep op algemene middelen
7. Vervolgens heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser met zijn beroep op de AIO-aanvulling geen onredelijk beroep doet op de algemene middelen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
8. Verweerder heeft alle door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden betrokken in zijn belangenafweging. Daarbij is van belang dat de rechtbank in een vorige procedure over de beëindiging van het verblijfsrecht al heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat het beroep op algemene middelen van tijdelijke duur was. [7] Verder heeft eiser slechts een zeer korte periode rechtmatig verblijf gehad. Eiser heeft niet substantieel bijgedragen aan premies op grond van de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving. Tot slot wordt terugkeer naar Bulgarije niet onevenredig bezwarend bevonden. Eiser heeft immers de Bulgaarse nationaliteit, spreekt de Bulgaarse taal en heeft een lange periode in Bulgarije gewoond en gewerkt.
Artikel 8 EVRM
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht niet heeft getoetst aan artikel 8 EVRM. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser eerst in beroep heeft verwezen naar artikel 8 EVRM. Gelet op de ex-tunc toetsing in beroep, hoeft verweerder de stukken die eiser ter onderbouwing van zijn gestelde gezinsleven heeft overgelegd dan ook niet alsnog te beoordelen. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser bij zijn aanvraag noch in bezwaar een impliciet of expliciet beroep heeft gedaan op artikel 8 EVRM. Daarom heeft verweerder in het primaire besluit en bestreden besluit terecht niet getoetst aan artikel 8 EVRM. Dit is volgens de rechtbank in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2022. [8]
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Aanvullende inkomensvoorziening ouderen.
3.Verdrag inzake de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden.
4.Artikel 8.12, lid 1, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2504.
6.Artikel 34, lid 1, onder a, Participatiewet.
7.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 14 november 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:13567.