ECLI:NL:RBDHA:2022:8204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.11406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van schijnhuwelijk en schending hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Albanese eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar huwelijk met een Griekse referent. De aanvraag werd afgewezen omdat de Staatssecretaris van mening was dat er sprake was van een schijnhuwelijk, waarbij de eiseres en referent niet in staat waren om aan te tonen dat hun huwelijk oprechte intenties had. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres gegrond verklaard, omdat de Staatssecretaris niet zorgvuldig had gehandeld en onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de door de eiseres overgelegde bewijsstukken niet in samenhang had beoordeeld en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de verklaringen van de referent en zijn dochters. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11406

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijksman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres op grond van Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn) geen afgeleid verblijfsrecht heeft.
Bij besluit van 17 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is referent verschenen. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en bezit de Albanese nationaliteit. [naam 1] (referent) is geboren op [geboortedatum] en heeft de Griekse nationaliteit. Referent is in het bezit van een Nederlandse verblijfvergunning die geldig is tot 7 februari 2028.
2. In december 2018 is eiseres naar Nederland gereisd. Op 30 oktober 2019 heeft zij een aanvraag ingediend voor een afgeleid verblijfsrecht als partner van referent. Op 17 juli 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij verweerder eiseres en referent heeft gehoord over hun gestelde relatie. Gezien de (volgens verweerder) tegenstrijdige, onwetende en ongeloofwaardige verklaringen die eiseres en referent hebben afgelegd is verweerder tot de conclusie gekomen dat sprake is van een schijnrelatie die is aangegaan met als enig doel het in de Verblijfsrichtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. De aanvraag van eiseres is bij besluit van 31 juli 2020 afgewezen. Bij besluit van 12 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen niet-ontvankelijk verklaard. Dit staat in rechte vast.
3. Op 12 januari 2021 heeft eiseres onderhavige (herhaalde) aanvraag ingediend voor afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, wederom afgewezen. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiseres en referent er niet in zijn geslaagd om aan de hand van de overgelegde stukken aan te tonen dat aan het inmiddels voltrokken huwelijk een oprechte huwelijksrelatie ten grondslag ligt en dat er feitelijk invulling wordt gegeven aan dit huwelijk. Er bestaat dus (volgens verweerder) aanleiding om aan te nemen dat het voltrokken huwelijk tussen eiseres en referent een schijnhuwelijk is. Gelet op het bepaalde in artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn en artikel 8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), kan eiseres dus geen rechten aan het gemeenschapsrecht ontlenen, aldus verweerder.
Beroepsgronden
4. Eiseres voert aan dat het besluit van verweerder onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Meer concreet voert zij daar het volgende toe aan. Eiseres en referent zijn op 18 november 2020 getrouwd. Een dergelijke stap heeft in tegenstelling tot samenwonen juridische consequenties en vormt een belangrijke aanwijzing dat de relatie is geïntensiveerd sinds het vorige besluit. Over het feit dat eiseres samen met referent en zijn dochters op vakantie is gegaan naar Griekenland merkt eiseres op dat, gezien de samenstelling van het reisgezelschap, zij dus als gezin naar Griekenland zijn gereisd. Een alternatieve verklaring sluit niet aan bij de feiten.
Het terzijde laten van de verklaring van de dochters van referent, vindt eiseres onzorgvuldig. Er is geen enkele indicatie dat die verklaring niet zou kloppen. Dit had tijdens een hoorzitting aan de orde gesteld kunnen worden, zodat eiseres in de gelegenheid was om hierover nader te verklaren. De verklaring van de dochters bevat elementen die op een affectieve relatie duiden en die erop duiden dat eiseres integraal onderdeel van het gezin is geworden. Ook de verklaring van [naam 2] is onterecht terzijde gelaten. Zij is weliswaar een vriendin van eiseres maar daarmee is de bewijswaarde niet volledig weg. Ter zitting heeft eiseres in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2095. De verklaring moet in samenhang met alle andere bekende feiten worden gewogen. Daarbij is de stellingname van verweerder dat de verklaring niet ziet op de intentie van de relatie vreemd, aldus eiseres.
Juridisch kader
5.1.
Op grond van de Verblijfsrichtlijn, zoals die is geïmplementeerd in de bepaling van artikel 8.7 jo. 8.12 van het Vb, mag de echtgenoot van een Unieburger in Nederland verblijven, als de Unieburger voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12, eerste lid onder a. of b. van het Vb. In geschil is of eiseres daadwerkelijk de echtgenoot is van referent. Verweerder gaat uit van een schijnhuwelijk in die zin dat er feitelijk geen sprake is van een huwelijkse relatie tussen eiseres en referent.
5.2.
Op grond van artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn kunnen de lidstaten maatregelen nemen om een in de richtlijn neergelegd recht in het geval van misbruik of fraude, zoals schijnhuwelijken, te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken. Deze maatregelen moeten wel evenredig zijn en zijn onderworpen aan de procedurele waarborgen van artikelen 30 en 31. Artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn is geïmplementeerd in artikel 8.25 van het Vb, waarin staat dat verweerder het rechtmatig verblijf kan beëindigen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf.
5.3.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer haar uitspraken van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2120 en ECLI:NL:RVS:2016:2006), heeft verweerder bij het antwoord op de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen beoordelingsruimte. De in de richtsnoeren opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Het staat verweerder dan ook vrij andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken.
Beoordeling
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat het verblijfsrecht op grond van de Verblijfsrichtlijn van rechtswege ontstaat en vervalt. Het door eiseres gestelde verblijfsrecht is declaratoir van aard. Dit laat onverlet dat verweerder bevoegd (en verplicht) is te onderzoeken of aan de voorwaarden voor afgifte van het aangevraagde document wordt voldaan. Dit heeft verweerder dan ook gedaan in de voorgaande procedure door middel van een hoorzitting, die heeft plaatsgevonden op 17 juli 2020. Nu in de eerdere procedure in rechte vast is komen te staan dat tussen eiseres en referent sprake is van een schijnrelatie zoals genoemd in de Verblijfsrichtlijn is het in het kader van een opvolgende aanvraag aan eiseres om het tegendeel aan te tonen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 30 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3569), kan niet worden uitgesloten dat na het aangaan van een schijnhuwelijk alsnog een oprechte relatie ontstaat.
6.2.
Eiseres heeft in de onderhavige procedure verschillende nieuwe bewijsstukken en verklaringen overgelegd.
Eiseres heeft stukken (inclusief foto’s) overgelegd van het voltrekken van het huwelijk. De stelling van verweerder dat dit vooral ziet op de juridische kwalificatie van de relatie is op zich juist, maar deze gegevens kunnen ook niet geheel ter zijde worden geschoven. Het sluiten van een huwelijk legt enig gewicht in de schaal voor het aannemelijk maken van de relatie. Ook heeft eiseres meerdere poststukken overgelegd (inschrijving tandarts, inschrijving dokter, bevolkingsonderzoek, inschrijving zorgverzekering en inschrijving Tempo-Team, inschrijving Basisregistratie Personen (BRP) om het daadwerkelijk samenwonen te onderbouwen. Ondanks dat deze poststukken niets zeggen over de aard en exclusiviteit van de relatie met referent tonen deze wel aan dat eiseres al langere tijd gebruik maakt van hetzelfde adres als referent. Verweerder heeft daar geen inhoudelijke overwegingen aan gewijd of onderzoek naar gedaan anders dan bij elk van die stukken te overwegen dat die niets zeggen over de aard van de relatie.
Uit de overgelegde reisbescheiden blijkt dat eiseres zeven dagen naar Griekenland is geweest samen met referent en zijn dochters. De rechtbank overweegt dat verweerder met een stelling van algemene aard heeft geconcludeerd dat deze reis kan zijn ondernomen als goede vrienden, zonder daar verder enig onderzoek naar te verrichten of eiseres daarover te horen.
In het bestreden besluit stelt verweerder dat de getuigenverklaring van de dochters van referent niet is voorzien van de identiteitsbewijzen van de ondertekenaars van de verklaring. Daarbij beoordeelt verweerder deze verklaring als niet objectief omdat de verklaring afkomstig is van de dochters van referent.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om eiseres herstelverzuim te verlenen voor het aanleveren van de identiteitsbewijzen van de dochters, nu verweerder dat kennelijk belangrijk vindt bij de weging van die verklaring.
De rechtbank acht het verder onjuist om deze verklaring in zijn geheel niet mee te nemen in de beoordeling vanwege de discutabele objectiviteit. Verweerder had deze verklaringen in samenhang moeten bezien met de overige stukken die in het geding zijn gebracht en moeten betrekken bij zijn beoordeling. Nu verweerder twijfelt aan de objectiviteit van de verklaring van de dochters had verweerder er ook voor kunnen kiezen om de dochters zelf te horen.
De verklaring van [naam 2] is summier. Uit die verklaring kan echter wel worden afgeleid dat er een band bestaat tussen eiseres en referent: zij spreekt over “waren verliefd”, “een rustig en aardig stel dat in harmonie met elkaar leeft” en dat zij onlangs hun huis opnieuw hebben ingericht. Hoewel uit die verklaring niet heel duidelijk naar voren komt dat er sprake is van een exclusieve liefdesrelatie, is hij ook niet geheel irrelevant.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering en evenmin op een zorgvuldige voorbereiding. Verweerder heeft de door eiseres overgelegde stukken onvoldoende onderzocht en onvoldoende in samenhang beoordeeld. In zoverre kan het bestreden besluit dan ook niet in stand blijven.
De verklaring van de gemachtigde van eiseres en referent dat zij gezamenlijk het kantoor bezoeken van gemachtigde, heeft verweerder terecht als van minder belang beschouwd. Zij bezoeken de gemachtigde in het kader van de onderhavige procedure. Dat gezamenlijk bezoek en de gezamenlijke telefonische contacten zeggen weinig over de gestelde exclusieve en duurzame liefdesrelatie. Verweerder heeft dit standpunt niet ten onrechte ter zijde geschoven.
7. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden afgezien van het horen van een belanghebbende indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen in bezwaar is aangevoerd, bezien in samenhang met wat hiervoor onder 6. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder niet van het horen van eiseres en referent heeft kunnen afzien.
Conclusie
8. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb.
Geschilbeslechting
9.1.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder de hiervoor geconstateerde gebreken niet in de beroepsfase heeft hersteld. In dit verband overweegt de rechtbank dat verweerder in het verweerschrift noch ter zitting deugdelijk heeft uitgelegd dat ondanks de in bezwaar overgelegde stukken en verklaringen er geen twijfel over mogelijk is dat er sprake is van een schijnhuwelijk. Het horen van bijvoorbeeld eiseres daarover (of de dochters van referent) kan bovendien maken dat die verklaringen meer waarde krijgen dan verweerder ze heeft toebedeeld.
9.2.
De rechtbank kan ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat het aan verweerder is om te beoordelen of er sprake is van een schijnhuwelijk en, als hij meent dat dit het geval is, dit deugdelijk te motiveren. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop die moeten worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een nieuw ongunstig besluit voor eiseres, niet valt in te zien dat eiseres op die manier eerder uitsluitsel krijgt in haar zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, binnen die termijn een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
Griffierecht en proceskosten
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden.
11. De rechtbank ziet om dezelfde reden ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.