ECLI:NL:RBDHA:2022:8212
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
- R.W. Craanen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijf bij familie- of gezinslid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Albanese verzoeker die een verblijfsvergunning wilde aanvragen voor verblijf bij zijn partner in Nederland. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de verzoeker niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste. De verzoeker voerde aan dat hij een duurzame en exclusieve relatie had met zijn partner, die in Nederland verblijft, en dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
De voorzieningenrechter heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de verweerder niet. De rechter heeft overwogen dat de verzoeker spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorziening, omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en uit Nederland kan worden verwijderd. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de belangenafweging van de staatssecretaris in het nadeel van de verzoeker was en dat er geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie die bescherming onder artikel 8 van het EVRM rechtvaardigde.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste en dat de beroepsgronden van de verzoeker geen redelijke kans van slagen hebben. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.