ECLI:NL:RBDHA:2022:833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
20-7422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument op basis van schijnrelatie en tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Libanese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke door de staatssecretaris was afgewezen op 12 juni 2020. De staatssecretaris concludeerde dat er geen sprake was van een duurzame relatie tussen de eiser en zijn Duitse partner, maar van een schijnrelatie. Dit oordeel was gebaseerd op tegenstrijdige verklaringen die de eiser en zijn partner tijdens de hoorzitting hadden afgelegd over essentiële aspecten van hun relatie.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de verklaringen van de eiser en zijn partner niet consistent waren en dat er onvoldoende bewijs was voor de duurzaamheid van hun relatie. De rechtbank benadrukte dat van een vreemdeling en zijn partner verwacht mag worden dat zij eenduidige verklaringen afleggen over belangrijke gebeurtenissen in hun leven. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de eiser dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op basis van de beschikbare informatie tot een rechtmatige beslissing was gekomen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7422

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Libanon, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S Hogendoorn - Matthijssen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door referente en zijn gemachtigde
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook zijn de partner en een vriend van eiser (die als tolk heeft opgetreden) verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Libanese nationaliteit. Hij beoogt verblijf bij zijn gestelde partner (referente). Referente heeft de Duitse nationaliteit.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat geen sprake zou zijn van een duurzame relatie [2] , maar van een schijnrelatie. Volgens verweerder zijn eiser en referente een relatie aangegaan met als enig doel om het recht van vrij verkeer en verblijf, neergelegd in de Verblijfsrichtlijn [3] , te kunnen genieten. Daartoe is redengevend dat eiser en referente tijdens de hoorzitting uiteenlopende, vage, tegenstrijdige en ronduit onware verklaringen hebben afgelegd over essentiële onderdelen van hun gestelde relatie..
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Er is wel degelijk sprake van een duurzame relatie. De door eiser en referente afgelegde verklaringen tijdens de hoorzitting zijn niet tegenstrijdig maar bevatten slechts kleine nuanceverschillen. Bovendien kan verweerder redelijkerwijs niet van hem en referente verwachten dat zij exact dezelfde verklaringen afleggen. Verder moeten, gezien het tijdsverloop en de stukken die in beroep zijn overlegd, eiser en referente opnieuw gehoord worden. Daartoe is van belang dat in het tijdsbestek tussen de hoorzitting en het heden altijd nog een oprechte relatie kan ontstaan, hetgeen door verweerder moet worden onderzocht. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [4] en drie uitspraken van de rechtbank. [5] Eiser voert verder aan dat er sprake is van een onzorgvuldig tot stand gekomen besluit, omdat het primaire besluit heel snel na het gehoor is genomen. Tot slot heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaling gronden van bezwaar
4. Eiser heeft verzocht zijn bezwaargronden als herhaald en ingelast te beschouwen. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van bezwaargronden kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding dat besluit te vernietigen [6] .
Schijnrelatie
5.1.
In geschil is of verweerder heeft kunnen concluderen dat tussen eiser en referente sprake is van een schijnrelatie.
5.2.
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [7] volgt dat van een vreemdeling en de gestelde partner mag worden verwacht dat zij over belangrijke/essentiële gebeurtenissen in hun leven, ook al hebben die zich al langere tijd geleden afgespeeld, eenduidige verklaringen afleggen. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. De rechtbank stelt met verweerder vast dat eiser en verweerder op essentiële punten verschillend en tegenstrijdig hebben verklaard, onder andere over de personalia van de kinderen van referente, de ziekenhuisbezoeken, de littekens op het lichaam van eiser, of eiser kinderen heeft en hoe vaak zij getrouwd dan wel gescheiden zijn.
De enkele stelling van eiser dat het hier slechts gaat om kleine nuances, is niet onderbouwd en kan gelet op voorgaande niet slagen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat sprake is van een schijnrelatie.
Overgelegde stukken in beroep en aangehaalde uitspraken
6.1.
Eiser heeft in beroep aanvullende stukken overgelegd. Deze stukken zijn van na het bestreden besluit en konden door verweerder dus niet meegewogen worden in het bestreden besluit. Gelet hierop laat de rechtbank deze stukken buiten beschouwing. Bovendien zeggen ze niets over de aannemelijkheid van de relatie ten tijde van de aanvraag of het primaire besluit. Overigens is ter zitting gebleken dat eiser, met deze nieuwe stukken, inmiddels een nieuwe verblijfsaanvraag heeft ingediend.
6.2.
Het beroep van eiser op de aangehaalde uitspraken kan niet slagen, nu in die zaken de schijnrelatie al in rechte was komen vast te staan, waardoor verweerder bij de opvolgende aanvraag gehouden was om te onderzoeken of sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. In deze procedure gaat het niet om een herhaalde aanvraag, zodat verweerder niet gehouden was om lopende deze procedure nogmaals onderzoek te verrichten.
Zorgvuldigheid
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Los van het feit dat verweerder met het bestreden besluit een volledige heroverweging heeft gemaakt, heeft eiser niet onderbouwd waarom een kort tijdbestek tussen het gehoor en het primaire besluit zou hebben geleid tot een onzorgvuldig tot stand gekomen besluit.
Hoorplicht
8. Ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op het gehoor, de motivering van het primaire besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Wat is de conclusie?
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie artikel 8.7, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.Richtlijn 2004/38/EG.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1279.
5.Zie de uitspraken van rechtbank Den Haag van 30 augustus 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:10519, 14 augustus 2017, ECLI:NL:RBDHA:9297 en 23 maart 2018, ECLI:NLRBDHA:2018:3384.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1604.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2434.