ECLI:NL:RBDHA:2022:8405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.12070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag; onterecht geloofwaardigheidsstandpunt verweerder; nieuw besluit vereist

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Colombiaanse nationaliteit, heeft op 18 juni 2019 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij problemen heeft ondervonden van de bende Los Rastrojos na de moord op zijn broertje in 2008. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, waarbij hij het geloofwaardigheidsstandpunt van eiser onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd waarom de gestelde problemen met de bende ongeloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan de bijlage die door de gemachtigde van eiser is ingediend, waarin specifiek op de tegenwerpingen van verweerder wordt ingegaan. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag ondeugdelijk is gemotiveerd en dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, waarbij hij de relevante punten in acht moet nemen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12070

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. drs. E.W.B. van Twist),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berkel).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder ambtshalve bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiser krijgt wel voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2022 op zitting in Dordrecht behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook zijn [naam 1], partner van eiser, en [naam 2], tolk, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum eiser]. Hij heeft op 18 juni 2019 zijn asielaanvraag ingediend. Daaraan legt hij ten grondslag dat op 24 april 2008 zijn broertje is vermoord door de bende Los Rastrojos (van El Tuerto), toen hij weigerde in drugs te handelen voor deze bende. Eiser stelt dat hij vanaf de moord op zijn broertje problemen heeft gehad met El Tuerto.
2. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
homoseksualiteit;
problemen met El Tuerto na moord op broertje
Verweerder vindt relevant element 3 ongeloofwaardig. Verweerder gelooft wel dat eisers broertje in 2008 is vermoord, maar niet dat eiser als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden. Verweerder gelooft namelijk niet dat eisers broertje is vermoord door Los Rastrojos. Bovendien heeft eiser Colombia pas in 2018 verlaten. Over de gestelde problemen in de periode van 2008 tot 2018 heeft eiser tegenstrijdig, vaag en summier verklaard. Los Rastrojos (hierna ook: de bende) was tot 2012 – toen meerdere leiders werden gearresteerd en deze gewapende groepering ‘implodeerde’ – een van de machtigste transnationale misdaadsyndicaten in Colombia. Na 2012 bleef de bende nog wel bestaan, maar opereerden zij in kleinere lokale cellen. Uit openbare bronnen blijkt dat ‘los Urabanos’ (de rechtbank begrijpt: Los Urabeños) – volgens eiser een bekend onderdeel van de bende – zich schuldig maakte aan ‘social cleansing’, waarbij geen waarde wordt gehecht aan het leven van mensen. Verweerder vindt het gelet op het voorgaande ongeloofwaardig dat deze bende eiser ruim 10 jaar (vanaf 2008 tot aan zijn vertrek in 2018) in vrijheid heeft laten leven in Colombia. Volgens verweerder kan eiser daarnaast niet uitleggen hoe de bende in staat is om hem overal in Colombia steeds weer te vinden. Verder vindt verweerder dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het onderzoek dat hij heeft gedaan naar de moord op zijn broertje.
De relevante elementen 1 en 2 vindt verweerder geloofwaardig. Hij heeft deze verder getoetst, maar deze elementen geven eiser volgens verweerder geen recht op een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw.
Beoordeling
Geloofwaardigheid gestelde problemen met El Tuerto na moord op broertje
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder zich ten onrechte of in ieder geval onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat relevant element 3 ongeloofwaardig is.
3.1.
De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat verweerder bij zijn geloofwaardigheids-beoordeling onvoldoende acht heeft geslagen op de bij zijn zienswijze gevoegde bijlage ‘Voorbereiding Zienswijze Voornemen’, geschreven door [naam 1], partner van eiser (hierna: de bijlage).
3.2.
Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de enkele verwijzing naar deze bijlage niet leidt tot een ander oordeel dan in het voornemen. Volgens verweerder mag in redelijkheid worden verlangd dat in de zienswijze zelf wordt aangegeven waarom de informatie uit deze bijlage een ander licht zou werpen op het voornemen. Daarmee miskent verweerder het karakter van de bijlage. Het is geen rapport met algemene informatie over bijvoorbeeld de situatie (van een bepaalde groep) in een bepaald land, maar een specifiek op eisers asielrelaas toegespitst rapport. Nu in de bijlage uitgebreid, concreet en met zoveel woorden is ingegaan op de tegenwerpingen van verweerder in het voornemen, hoefde eisers gemachtigde hier niet ook nog eens een toelichting op te geven in de zienswijze. De gemachtigde heeft terecht verondersteld dat hij in de zienswijze met een verwijzing naar de bijlage kon volstaan.
3.3.
Verweerder is – blijkbaar als subsidiair standpunt – wel op een aantal punten ingegaan op de bijlage, maar dat voldoet niet. Verweerder heeft ongeveer op één pagina van het besluit de hele bijlage van twintig pagina’s ‘weggeschreven’. Daarbij is verweerder op heel veel punten van de bijlage niet ingegaan, terwijl daar concreet wordt benoemd waarom het standpunt in het voornemen volgens eiser onjuist is. De rechtbank noemt hieronder enkele voorbeelden (3.3.1 t/m 3.3.5), maar wijst er daarbij op dat verweerder ook op andere in de bijlage genoemde punten niet is ingegaan.
3.3.1.
Verweerder heeft zich in het voornemen op het standpunt gesteld dat hij niet gelooft dat eisers broertje is vermoord door Los Rastrojos, omdat hij daar geen bewijs van heeft overgelegd. In de bijlage is uitvoerig, concreet en specifiek uiteengezet waarom dat niet aan eiser kan worden tegengeworpen (bijlage, p. 1 t/m 4). Verweerder is daar in het besluit helemaal niet op ingegaan.
3.3.2.
Verweerder heeft zich in het voornemen ook op het standpunt gesteld dat hij niet gelooft dat eiser als gevolg van de moord op zijn broertje in 2008 problemen heeft ondervonden, omdat hij pas in 2018 Colombia heeft verlaten en hij over die problemen tegenstrijdig, vaag en summier heeft verklaard. In de bijlage zijn de gestelde problemen en de achtergronden daarvan uitgebreid toegelicht (bijlage, p. 4 t/m 8) en is geprobeerd uit te leggen hoe eisers verklaringen moeten worden begrepen en waarom die volgens hem niet vaag en summier zijn, zo begrijpt de rechtbank. Verweerder heeft als reactie daarop in het besluit alleen vermeld dat eiser ongerijmd heeft verklaard over een kidnapping. Verweerder is niet ingegaan op alle overige in de bijlage genoemde feiten en omstandigheden.
3.3.3.
Dat eiser ongerijmd zou hebben verklaard over een kidnapping, is bovendien onjuist. Volgens verweerder staat in de bijlage dat er bij een kidnapping zwaar geweld is gebruikt en dat hij door omstanders is gered (bijlage, p. 5), terwijl eiser zelf tijdens het nader gehoor alleen heeft verklaard dat in 2011 een rode auto is gestopt, dat hij daarin is geduwd en dat hij daarna is vastgehouden, ondervraagd en vervolgens is vrijgelaten. De rechtbank stelt echter vast dat in de bijlage niet staat dat het zware geweld en de redding door omstanders
bijde kidnapping hebben plaatsgevonden. Verweerder miskent dat in de bijlage een opsomming is gegeven van verschillende incidenten waarbij eiser is gehinderd of fysiek is bedreigd door de groep van El Tuerto. Het is evident dat daarbij wat betreft de kidnapping wordt gedoeld op het incident met de rode auto (zie nader gehoor, p. 5), terwijl met het zware geweld en de redding wordt gedoeld op het incident in de winkel, waarbij twee mensen eiser hebben aangevallen, één van hen een fles in het gezicht van eiser kapot heeft geslagen, en omstanders kwamen toegerend om eiser te helpen (zie nader gehoor, p. 6, en aanvullend gehoor, p. 6).
3.3.4.
Verweerder heeft zich in het voornemen op het standpunt gesteld dat eiser niet kan uitleggen hoe de bende in staat is hem steeds overal te vinden. In de bijlage is daarover juist een uitgebreide uitleg gegeven, waarbij onder verwijzing naar openbare rapporten is benadrukt dat de bende met verschillende allianties in Colombia samenwerkt (bijlage, p. 13 t/m 17). Verweerder is in het besluit ingegaan op wat de gemachtigde van eiser over de allianties heeft verklaard en hij heeft die verklaringen te algemeen kunnen vinden (zie bestreden besluit, p. 5). Verweerder is echter weinig specifiek en onvoldoende ingegaan op wat daarover in de bijlage staat. Verweerder heeft alleen iets gezegd over de in de bijlage genoemde persoon (bijlage, p. 15) die een kort nader onderzoek zou hebben verricht naar de professionaliteit en grensoverschrijdendheid van Colombiaanse groepen in 2021 (bestreden besluit, p. 7 en 8).
3.3.5.
Verweerder heeft zich in het voornemen op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het onderzoek dat hij heeft gedaan naar de moord op zijn broertje. In de bijlage wordt dit uitvoerig en specifiek betwist (bijlage, p. 17 en 18). Hier is verweerder in het besluit niet op ingegaan. In de bijlage wordt terecht aangevoerd dat de verklaringen van eiser niet tegenstrijdig zijn. Dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij echt zelf onderzoek heeft gedaan naar de moord op zijn broertje en anderzijds heeft verklaard dat hij heel bang was om zich te verdiepen in die moord (nader gehoor, p. 10), sluit elkaar niet uit. Dat eiser heeft verklaard bang te zijn, betekent nog niet dat hij als gevolg van die angst ook heeft besloten het onderzoek daadwerkelijk te staken.
3.4.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder een onduidelijk standpunt heeft ingenomen over de gestelde aanleiding voor de moord op eisers broertje. Verweerder gelooft wel dat eisers broertje is vermoord, maar niet dat hij is vermoord door Los Rastrojos (zie ook hiervoor onder 3.3.1). Ter zitting heeft de rechtbank aan verweerder de vraag voorgelegd of hij wél gelooft dat het broertje is vermoord omdat hij weigerde voor deze bende in drugs te handelen (nader gehoor, p. 3). Verweerder heeft daarop geantwoord dat hij zich daarover niet heeft uitgelaten en dat hij de aanleiding voor de moord in het midden heeft gelaten. Nu de moord op eisers broertje nauw verband houdt met eisers asielrelaas, kon hij dit echter niet het midden laten. Verweerder had de gestelde aanleiding óf geloofwaardig moet achten en dit in het voordeel van eiser moeten betrekken bij de algehele beoordeling, óf ongeloofwaardig moeten achten en dit deugdelijk moeten motiveren.
3.5.
De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser inconsistent, onsamenhangend en vaag over het proces van schadevergoeding heeft verklaard. De rechtbank begrijpt verweerders standpunt zo dat hij met name vindt dat eiser inconsistent en niet concreet heeft verklaard over het doel van het schadevergoedingsproces. In het verweerschrift heeft verweerder namelijk benoemd dat – gelet op het tijdsbestek – een vergissing in data nog mogelijk is, maar niet dat er wisselend wordt verklaard over de beweegredenen waarom een procedure is gestart. De rechtbank kan dit niet zonder meer volgen, omdat de verklaringen van eiser in het nader gehoor (p. 4) en het aanvullend gehoor (p. 4) prima samen kunnen gaan. De rechtbank begrijpt die verklaringen zo dat eiser en zijn moeder in een schadevergoedingsprocedure hebben gezeten vanwege hun vermoorde broertje/zoon én vanwege andere slachtoffers van de bendes, en ondertussen zoveel mogelijk bewijs tegen de bendes hebben verzameld. Dat bewijs diende niet alleen voor die specifieke schadevergoedingsprocedure, maar ook voor het Openbaar Ministerie en om de bendes om andere wijze aan te pakken. Er waren volgens eiser dus meerdere beweegredenen voor het proces van schadevergoeding.
3.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de door eiser gestelde problemen met El Tuerto na de moord op zijn broertje ongeloofwaardig zijn. Daarbij is van belang dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moet verrichten. Verweerder zal de hiervoor genoemde punten bij zijn geloofwaardigheidsstand-punt moeten betrekken. De beroepsgrond slaagt.
Verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
4. Eiser heeft in beroep opnieuw verwezen naar een stuk van zijn partner, genaamd “Reactie [naam eiser] t.b.v. Beroepschrift Asielprocedure” (hierna: Reactie). In dat stuk wordt betoogd dat verweerder zich ten onrechte of in ieder geval onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet ambtshalve in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
4.1.
In de Reactie wordt uitgebreid uiteengezet waarom eiser in aanmerking zou moeten komen voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van de regeling voor slachtoffers en getuige-aangevers mensenhandel. Aangevoerd wordt dat eiser weliswaar geen aangifte van mensenhandel heeft gedaan, maar dat een rechercheur hem dat heeft geadviseerd niet te doen (Reactie,
p. 24). Los van het feit dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij daadwerkelijk een dergelijk advies heeft gekregen, is voor de vraag of hij in aanmerking komt voor een verblijfs-vergunning op grond van mensenhandel niet relevant wat de reden is geweest om geen aangifte te doen. Het gaat erom dat er uiteindelijk geen aangifte is gedaan. Al daarom voldoet eiser niet aan de voorwaarden. De rechtbank wijst op artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet ambtshalve in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat eiser niet in voldoende mate invulling geeft aan zijn familie- of gezinsleven. Eiser zou namelijk niet samenwonen met zijn partner. In de Reactie is mede aan de hand van eisers verklaringen toegelicht dat hij wél samenwoont met zijn partner (Reactie, p. 4 en 5). In het verweerschrift stelt verweerder zich primair op het standpunt dat eiser deze gestelde samenwoning niet heeft aangetoond. De rechtbank volgt dit niet, al omdat een samenwoning op zichzelf niet bepalend is om voldoende invulling van familie- of gezinsleven aan te nemen. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat er in de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM ook andere overwegingen een rol spelen waarom de afweging in het nadeel van eiser uitvalt. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat er geen sprake is van een objectieve belemmering om in Colombia het gezinsleven uit te oefenen. Nu verweerder gelet op het voorgaande onvoldoende heeft gemotiveerd dat de asielaanvraag van eiser wordt afgewezen, is ook onvoldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een objectieve belemmering. Indien verweerder in een nieuw besluit opnieuw de asielaanvraag van eiser afwijst, zal hij opnieuw moeten motiveren of en waarom de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. Daarbij moet hij in ieder geval ook betrekken eisers verklaringen over de relatie met zijn partner en het samenwonen en wat daarover is gesteld in de Reactie.
Medische omstandigheden
5. Het betoog dat verweerder de medische omstandigheden van eiser onvoldoende heeft meegewogen (Reactie, p. 7 t/m 15), faalt. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht erop gewezen dat eiser bij de gehoren desgevraagd heeft verklaard dat hij lichamelijk en geestelijk in staat is om de gehoren te laten plaatsvinden en dat het goed gaat. Inhoudelijk heeft verweerder de gestelde medische omstandigheden niet kunnen meewegen, omdat deze niet kunnen leiden tot een verblijfsvergunning asiel. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak M’Bodj tegen de Belgische Staat van 18 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2452, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1733, volgt dat geen subsidiaire beschermingsstatus kan worden toegekend als uitzetting in verband met de medische toestand van een vreemdeling wegens uitzonderlijke omstandigheden leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Het voorgaande betekent dat de door eiser naar voren gebrachte medische omstandigheden alleen een rol kunnen spelen bij de vraag of verweerder toepassing heeft moeten aan artikel 64 van de Vw. In het bestreden besluit heeft verweerder voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw aan eiser verleend. Bij beschikking van 5 januari 2022 heeft verweerder de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen, waartegen eiser bezwaar heeft ingediend en om een voorlopige voorziening heeft verzocht. Eiser kan zijn medische omstandigheden in die procedure aanvoeren. De rechtbank gaat daarop dus hier niet verder in.
Tot slot
6. De rechtbank zal tot slot nog iets zeggen over andere door eiser aangevoerde punten en uitleggen waarom die niet tot een gegrond beroep leiden.
Als gezegd vindt verweerder eisers seksuele geaardheid wel geloofwaardig, maar geeft dat volgens hem geen recht op een verblijfsvergunning asiel. Omdat dat in beroep niet wordt bestreden, zal de rechtbank niet ingaan op wat eiser aanvoert over de (door hem als intimiderend en zeer zwaar ervaren) manier waarop hij daarop tijdens de gehoren is bevraagd (Reactie p. 6).
Eiser maakt verder niet duidelijk op welke wijze verweerder zijn opleidingsniveau bij de geloofwaardigheidsbeoordeling had moeten meewegen en tot wat dat dan had geleid (Reactie p. 15). Wat eiser daarover aanvoert treft dus geen doel.
Conclusie
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder moet binnen acht weken een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij wijst de rechtbank met name op wat hiervoor onder 3.6 en 4.2 is overwogen.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.