ECLI:NL:RBDHA:2022:8467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/611139 / HA ZA 21-415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfdienstbaarheid en uitleg van artikel 5:73 BW

In deze zaak, die zich afspeelt in Den Haag, betreft het een burengeschil tussen [eiser] en [gedaagden] over de uitleg van een erfdienstbaarheid. De rechtbank heeft op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bodemzaak, waarin [eiser] vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagden] met betrekking tot het realiseren van bouwwerken binnen een bepaalde afstand van de erfgrens. [eiser] stelt dat [gedaagden] zich moet onthouden van het bouwen van een carport en berging, en dat reeds gerealiseerde bouwwerken verwijderd moeten worden. De vordering is gebaseerd op de nakoming van een erfdienstbaarheid die volgens [eiser] op het perceel van [gedaagden] rust.

[gedaagden] heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank verklaart dat de erfdienstbaarheid niet is gevestigd ten behoeve van het perceel van [eiser]. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en de primaire vordering van [gedaagden] toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de erfdienstbaarheid enkel is gevestigd ten behoeve van het perceel van [naam 1] en geen werking heeft tussen het perceel van [gedaagden] en dat van [eiser]. De rechtbank heeft de proceskosten aan [eiser] opgelegd, aangezien hij in het ongelijk is gesteld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 5:73, betrokken en heeft de uitleg van de erfdienstbaarheid gebaseerd op de notariële akte van vestiging. De rechtbank concludeert dat de uitleg van [eiser] niet juist is en dat de erfdienstbaarheid niet van toepassing is op de percelen van [eiser] en [gedaagden].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/611139 / HA ZA 21-415
Vonnis van 17 augustus 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.J.R. van Binsbergen te Alphen aan den Rijn,
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats 1] ,

2.
[gedaagde 2]te [plaats 1] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J. Tromp te Den Haag.
Partijen zullen hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagden] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 16 april 2021, met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende vermeerdering van eis, met producties 12 tot en met 14;
  • het tussenvonnis van deze rechtbank van 6 april 2022, waarin een descente en een mondelinge behandeling zijn bevolen;
  • het proces-verbaal van de descente van 19 mei 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De rechtbank heeft van dat wat partijen tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht zittingsaantekeningen gemaakt voor het rechtbankdossier. Van de descente is, buiten aanwezigheid van partijen, proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op die verslaglegging kenbaar te maken. Bij e-mail van 3 juni 2022 heeft [gedaagden] van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Dit vonnis wordt gewezen met inachtneming van de door hem gemaakte opmerkingen voor zover de inhoud daarvan van feitelijke aard is en geen nieuwe stellingen betreft.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn buren. [eiser] woont (sinds 1990) aan de [adres 1] in [plaats 1] en [gedaagden] woont (sinds 2020) in het huis ernaast aan de [adres 2] .
2.2.
De voorgeschiedenis van het een en ander blijkt uit het hierna volgende.
2.3.
Blijkens een notariële akte van 24 juni 1982 heeft de heer [naam 1] (‘ [naam 1] ’) op die dag de juridische eigendom geleverd gekregen van acht kavels gelegen op een voormalige scheepswerf te [plaats 1] aan de [naam vaarweg] , plaatselijk bekend [straatnaam] [8-tal nrs] .
2.4.
Voornoemde kavels zijn, voor zover hier relevant, overgegaan in één perceel kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie B, nummer [nr. A] (‘Perceel [nr. A] ).
2.5.
Perceel [nr. A] is vervolgens gesplitst in meerdere percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie B, nummers [nr. B] tot en met [nr. C] , plaatselijk bekend [plaats 1] , [straatnaam] [4-tal nrs] .
2.6.
Bij akte van levering van 3 augustus 1990 is (de eigendom van) het perceel plaatselijk bekend:
[adres 2] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie B, nummer [nr. C] verkocht en geleverd aan de heer [naam 2] (‘ [naam 2] ’);
[adres 1] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie B, nummer [nr. D] verkocht en geleverd aan [eiser] ;
[adres 3] te [plaats 1] verkocht en geleverd aan een derde.
2.7.
[naam 1] heeft het resterende deel van perceel [nr. A] in eigendom behouden en is gaan wonen in het huis aan de [adres 4] .
2.8.
De akte van levering van 3 augustus 1990 ten aanzien van de eigendomsoverdracht aan [naam 2] (2.6.a) luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“Heden de derde augustus negentienhonderdnegentig verschenen voor mij (…),
1. mevrouw (…) lasthebster van de heer [naam 1] , directeur ener besloten vennootschap, (…), die deze last verstrekte:
a) voor zich;
b) als directeur van de te Alphen aan den Rijn gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam 1] Alphen Beheer B.V., en als zodanig deze vennootschap rechtsgeldig vertegenwoordigend;
deze vennootschap hierna te noemen
VERKOOPSTER
hebbende deze vennootschap bij akte op twee april negentienhonderdvijfentachtig verleden voor mij, notaris, de economische eigendom verkregen van na te noemen onroerend goed.
(…).
2. mevrouw (…), te dezen handelend als mondeling lasthebster van de heer
[naam 2], (…).
De comparante sub 1, handelend als lasthebster van de directeur van genoemde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid verklaarde dat deze vennootschap heeft verkocht aan de lastgever van de comparante sub 2, die verklaarde voor haar lastgever te hebben gekocht:
een perceel grond met daarop aanwezige opstallen (een gedeelte van de voormalige scheepswerf [naam scheepswerf] ) gelegen te [plaats 1] aan de [straatnaam] , het geheel bekend als nummer 15, uitmakend een gedeelte van het kadastrale perceel, gemeente [plaats 2] , sectie B nummer [nr. A] , ter grootte van ongeveer zeven are vijf centiare, zoals dat gedeelte schetsmatig is aangegeven met het Romeinse cijfer I op de aan deze akte te hechten tekening, bedragende de lengte van het verkochte langs de kadastrale oostgrens (de grens met de [straatnaam] ) twee en twintig meter en langs de kadastrale westgrens (de grens met de [naam vaarweg] ) twee en twintig meter.
Vervolgens verklaarde de comparante sub 1 namens haar lastgever in privé in eigendom over te dragen aan de lastgever van de comparante sub 2, die verklaarde voor haar lastgever in eigendom te aanvaarden:
voormeld onroerend goed.
Van welk onroerend goed de lastgever van de comparante sub 1 in privé de eigendom heeft verkregen door de overschrijving (…) op vijfentwintig juni negentienhonderdtweentachtig (…).
(…).
9. dat bij deze worden gevestigd de navolgende erfdienstbaarheden:
a. over en weer ten behoeve en ten laste van het verkochte en het aan de comparant sub 1 in eigendom verblijvende gedeelte van het genoemde kadastrale perceel de erfdienstbaarheid tot het niet bebouwen met enig bouwwerk of getimmerte blijvend of tijdelijk van een strook grond,
langs de gehele noordgrens(*) van het verkochte tot een breedte van drie meter;
b. over en weer als sub a bedoeld de erfdienstbaarheid tot het niet mogen bebouwen met enig bouwwerk of getimmerte blijvend of tijdelijk of beplanten met bomen, struiken of heesters van een strook grond, over de volle breedte langs de [naam vaarweg] , tot een diepte van negen meter uit de schoeiing, anders dan het hebben van beplantingen tot een hoogte van maximaal een meter twintig centimeter, en van een strook grond over de volle breedte vanaf een afstand van negen meter uit de schoeiing van de [naam vaarweg] tot een afstand van twaalf meter uit die schoeiing, anders dan met beplantingen tot een hoogte van maximaal twee meter;
c. over en weer als sub a bedoeld de erfdienstbaarheid tot het niet hoger optrekken van afscheidingen tussen het verkochte en de naastliggende percelen dan van een meter twintig centimeter tot een afstand van negen meter uit de schoeiing van de [naam vaarweg] , en tussen de afstand van negen meter en twaalf meter vanuit die schoeiing gemeten tot een hoogte van twee meter.
Deze erfdienstbaarheden worden gevestigd om niet, altijddurend en zullen blijven bestaan, ook indien de heersende erven door opbouw, aanbouw of vernieuwing enige verandering mochten ondergaan.
In de akten van transport, waarbij de overige gedeelten van het genoemde kadastrale perceel worden overgedragen, zullen dezelfde erfdienstbaarheden worden gevestigd.
Het ontstaan van erfdienstbaarheden op grond van het bepaalde in artikel 747 van het Burgerlijk Wetboek of 748 van het Burgerlijk Wetboek wordt uitdrukkelijk uitgesloten.”
* Onderstreping door rechtbank
2.9.
In de akte van levering van 3 augustus 1990 ten aanzien van de eigendomsoverdracht aan [eiser] (2.6.b) en een derde (2.6.c) is een gelijkluidende tekst opgenomen, met dien verstande dat de tekst van de bij die akte te vestigen erfdienstbaarheid voor zover hier relevant, enigszins anders luidt, te weten:
9. dat bij deze worden gevestigd de navolgende erfdienstbaarheden:
a. over en weer ten behoeve en ten laste van het verkochte en het aan de comparant sub 1 in eigendom verblijvende gedeelte van het genoemde kadastrale perceel de erfdienstbaarheid tot het niet bebouwen met enig bouwwerk of getimmerte blijvend of tijdelijk van een strook grond,
langs de gehele zuidelijke- en noordelijke grens(*) van het verkochte tot een breedte van drie meter;
* Onderstreping door rechtbank, in de akte (2.6.c) vermeld als: langs de gehele noordelijke en zuidelijke grens van het verkochte
2.10.
Bij akte van levering van 2 januari 2020 heeft [naam 2] (de eigendom van) het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden aan de [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie B, nummer [nr. C] verkocht en geleverd aan [gedaagden] In de akte van levering is bepaald dat [gedaagden] alle lijdende erfdienstbaarheden uitdrukkelijk heeft aanvaard. Ook is de erfdienstbaarheid zoals weergegeven onder 2.8 daarin integraal opgenomen.
2.11.
Op 6 april 2020 hebben [eiser] en [gedaagden] in aanwezigheid van de aannemer van [gedaagden] overleg gevoerd over bouwplannen van [gedaagden] , waaronder het realiseren van een carport en een berging op zijn perceel.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
Na eisvermeerdering vordert [eiser] , samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk beveelt (a) zich te onthouden van het hebben of realiseren van bouwwerken of getimmerten binnen een afstand van drie meter van de erfgrens met het perceel van [eiser] en voor zover gelegen binnen een afstand van twaalf meter van de schoeiing van de [naam vaarweg] ; en (b) de berging, de carport, de damwanden ten behoeve van de insteekhaven en de vlonder, niet te realiseren en, voor zover reeds gerealiseerd, binnen twee maanden na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden; een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt nakoming van de erfdienstbaarheid aan zijn vordering ten grondslag.
3.3.
[gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid althans afwijzing van de vorderingen en voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert, samengevat, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairvoor recht te verklaren dat de op het perceel van [gedaagden] rustende erfdienstbaarheid niet gevestigd is ten behoeve en ten laste van het perceel van [eiser] ;
subsidiairopheffing van de erfdienstbaarheid voor zover die drukt op de percelen van [gedaagden] en [eiser] ;
meer subsidiair[eiser] te bevelen dat wat hij in strijd met de erfdienstbaarheid op zijn perceel heeft aangebracht, binnen twee maanden na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van [eiser] in de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.6.
[gedaagden] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de erfdienstbaarheid geen werking heeft tussen zijn perceel en het perceel van [eiser] . Voor zover dit wel zo is, geldt dat [eiser] geen redelijk belang (meer) heeft bij de uitoefening daarvan, aangezien hij zijn eigen uitzicht reeds heeft belemmerd door zelf het nodige op of dicht tegen de erfgrens aan te brengen.
3.7.
[eiser] concludeert tot afwijzing en voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk beoordeeld worden.
4.2.
Uit artikel 5:73 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de inhoud van een erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening daarvan in eerste instantie wordt bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Op grond van vaste jurisprudentie komt het bij de uitleg van de vestigingsakte aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (vgl. HR 8 december 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA8901; HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904; HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511).
4.3.
Partijen geven ieder een andere uitleg aan de erfdienstbaarheid die is gevestigd in de akte van levering van 3 augustus 1990 (zoals weergegeven onder 2.8). De vraag die hen met name verdeeld houdt is wat moet worden verstaan onder “
het aan de comparant sub 1 in eigendom verblijvende gedeelte van het genoemde kadastrale perceel”. Volgens [eiser] ziet het
verblijvende gedeelteop de percelen met huisnummers [3-tal nrs] gezamenlijk (en kan hij [gedaagden] dus aan naleving van de erfdienstbaarheid houden). Volgens [gedaagden] wordt daarmee bedoeld het perceel met huisnummer [1x nr], waarop [naam 1] nog enige tijd is blijven wonen (en kan dus enkel de eigenaar van dat perceel hem aanspreken op naleving van de erfdienstbaarheid).
4.4.
De huidige kadastrale situatie blijkt hieronder:
4.5.
Volgens [eiser] kan met het
verblijvendeniet worden gedoeld op een partij die bij die akte niet in de hoedanigheid van verkoper is opgetreden ( [naam 1] privé). Uit de aktes van 3 augustus 1990 blijkt dat verkoper eigenaar is van perceel [nr. A] , dat een deel daarvan wordt verkocht en dat de erfdienstbaarheden worden gevestigd ten gunste en ten laste van het verkochte. De erfdienstbaarheid ziet dus op het
gehele(resterende) perceel [nr. A] , waarvan het perceel van [eiser] onderdeel heeft uitgemaakt. Uit de akte blijkt niet van de wil van verkoper om één van de overige gedeelten van (het voormalige) perceel [nr. A] in eigendom te houden of om de erfdienstbaarheden uitsluitend van kracht te doen zijn tussen de verkochte percelen en het perceel waarop [naam 1] zelf is gaan wonen, aldus [eiser] .
4.6.
[gedaagden] betwist dat [eiser] nakoming van de erfdienstbaarheid kan vorderen. Volgens hem is deze enkel (over en weer) van toepassing tussen zijn perceel en dat van (de rechtsopvolger van) [naam 1] , omdat het verblijvende gedeelte uitsluitend ziet op het deel van perceel [nr. A] wat [naam 1] heeft behouden. De eigenaren van de overige percelen kunnen hem dus niet aanspreken op naleving van de erfdienstbaarheid, aldus [gedaagden] .
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.8.
Er zijn drie aktes van 3 augustus 1990 waarmee op dezelfde dag drie percelen zijn verkocht en geleverd aan een derde. De percelen maakten deel uit van perceel [nr. A] . Dit perceel is dus gesplitst en overgegaan in andere percelen, waardoor perceel [nr. A] als zodanig is opgehouden te bestaan. Tegelijkertijd is bepaald dat over en weer ten behoeve en ten laste van het verkochte en het verblijvende een erfdienstbaarheid wordt gevestigd.
4.9.
Een en ander in samenhang bezien en alles afwegende kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat het deel waarop [naam 1] is gaan wonen, het deel is wat overbleef en dat dit dus “
het verblijvende” is, ten aanzien waarvan de erfdienstbaarheid is gevestigd. De uitleg die [eiser] geeft, volgt niet uit de akte en is ook niet logisch. Zijn perceel heeft weliswaar onderdeel uitgemaakt van perceel [nr. A] , maar niet valt in te zien wat daarvan de relevantie is, aangezien de erfdienstbaarheid is gevestigd op het moment dat dit perceel in feite is opgehouden te bestaan. De uitleg van [gedaagden] ligt het meest in de rede en dient te worden gevolgd op grond van het navolgende.
4.10.
In de akte(s) staat dat [naam 1] “
voor zich” en “
als directeur van” zijn vennootschap optreedt, dat de vennootschap de verkoper is en dat de economische eigendom van het onroerend goed in 1985 aan de vennootschap is overgedragen. Uit de akte(s) volgt dat [naam 1] ten tijde van de verkoop en levering van de drie percelen, bestaande uit een deel van (het voormalige) perceel [nr. A] , in privé beschikte over de juridische eigendom daarvan. In de akte(s) staat (onder 9) dat de erfdienstbaarheid als zodanig wordt gevestigd ten behoeve en ten laste van het aan de
comparantsub 1 in eigendom verblijvende gedeelte van het perceel.
4.11.
Voor zover in de tekst van de akte wordt verwezen naar [naam 1] privé of [naam 1] privé én zijn vennootschap gezamenlijk zal zoals te doen gebruikelijk naar hem dan wel hen worden verwezen in de
mannelijkeenkelvoudvorm. Voor zover in de tekst van de akte wordt verwezen naar de vennootschap van [naam 1] , zal daarnaar worden verwezen in de
vrouwelijkeenkelvoudvorm. Het “
bij comparant (mannelijk enkelvoudvorm, toevoeging rechtbank) in eigendom verblijvende gedeelte” ziet derhalve op zowel sub a ( [naam 1] privé) als sub b (de vennootschap van [naam 1] ) en heeft betrekking op de (overdracht van de) juridische eigendom van het onroerend goed. Hiervan staat vast dat de vennootschap daarover niet heeft beschikt. Het gebruik van de term “
comparant” is dus een aanwijzing dat de erfdienstbaarheid (enkel) is gevestigd ten behoeve en ten laste van [naam 1] privé.
4.12.
Weliswaar blijkt uit de akte(s) niet van de wil van verkoper om een van de delen van (voormalig) perceel [nr. A] in eigendom te behouden of om de erfdienstbaarheden uitsluitend van kracht te doen zijn tussen de verkochte percelen en het perceel waarop [naam 1] is gaan wonen, maar dat van het tegendeel sprake is, is niet gesteld en blijkt daaruit net zo min. Dat dit ergens voor nodig is, is evenmin gesteld en ligt ook niet voor de hand. Per slot van rekening staat vast dat perceel [nr. A] in meerdere percelen is gesplitst en daardoor is opgehouden te bestaan, dat drie van die percelen zijn verkocht en dat [naam 1] het perceel met huisnummer [1x nr] heeft gehouden en daar is gaan wonen. Al met al is uit de gebruikte bewoordingen in de akte(s) van 3 augustus 1990 dan ook niet anders af te leiden dan dat het (onder meer) de bedoeling van [naam 1] is geweest zijn uitzicht over de [naam vaarweg] te bewaken door middel van het vestigen van erfdienstbaarheden (over en weer) tussen de (eigenaren van de) door hem verkochte percelen, waaronder dat van (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] , en het perceel van hemzelf, het
verblijvende.
4.13.
[eiser] heeft daartegen ingebracht dat geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan het gebruik van de term
comparant, omdat in de aktes ook naar [naam 1] in privé wordt verwezen met gebruik van de term
comparante. Hij heeft ook naar voren gebracht dat aan het met de erfdienstbaarheid te dienen doel (vrij uitzicht over de [naam vaarweg] ) eerst recht wordt gedaan indien de erfdienstbaarheid van toepassing is op alle erfgrenzen tussen alle percelen. Het moet de intentie van [naam 1] zijn geweest om ook voor de andere perceelhouders behoud van vrij uitzicht over de [naam vaarweg] te regelen, aangezien de akte vermeldt dat de overige gedeelten van het perceel worden overgedragen met dezelfde erfdienstbaarheden, aldus [eiser] .
4.14.
De rechtbank gaat hieraan voorbij. Om te beginnen heeft [eiser] deze stellingen bij betwisting door [gedaagden] onvoldoende onderbouwd. Daar komt bij dat de rechtbank [eiser] tijdens de mondelinge behandeling al heeft voorgehouden dat daar waar “
comparante” staat, verwezen wordt naar de vrouwelijke notaris die ten tijde van de verkoop (mede) namens [naam 1] in privé is opgetreden.
Voor het overige geldt dat voorop staat dat geen van partijen bekend is met de werkelijke bedoelingen van [naam 1] en dat uit niets blijkt dat hij het vrije uitzicht voor alle perceelhouders heeft willen bewaken. Wel zijn partijen het erover eens dat [naam 1] in ieder geval zijn eigen vrije uitzicht heeft willen bewaken. Daaraan wordt in de separate aktes hoe dan ook recht gedaan door vestiging van genoemde erfdienstbaarheid tussen het perceel met huisnummer [1x nr] en het verkochte; daarmee verzekert [naam 1] zich per perceel immers steeds opnieuw van het vrije uitzicht. In de vermelding dat de overige gedeelten van het perceel worden overgedragen met dezelfde erfdienstbaarheden, ligt naar het oordeel van de rechtbank niet meer besloten dan een impliciete bevestiging dat perceel [nr. A] is opgehouden te bestaan en dat er meerdere nieuwe percelen zijn ontstaan ten aanzien waarvan is vastgelegd dat ook daarvoor een erfdienstbaarheid geldt.
4.15.
De rechtbank merkt nog op dat zij tijdens de descente heeft vastgesteld dat de huidige bewoner van het perceel met huisnummer [1x nr] (inderdaad) vrij uitzicht heeft over de [naam vaarweg] en dat de feitelijke situatie op het perceel van [eiser] afwijkt van de door hem voorgestane uitleg van de erfdienstbaarheid. Daarmee is het dus de vraag in hoeverre [eiser] zelf opvolging heeft gegeven aan zijn eigen uitleg. Beantwoording van die vraag kan echter in het midden blijven, nu is komen vast te staan dat de uitleg van [eiser] niet juist is, maar ook gelet op het hierna volgende.
4.16.
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat [eiser] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd om te kunnen concluderen tot de door hem voorgestane uitleg. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank niet aan bewijslevering toe.
Slotsom
4.17.
De erfdienstbaarheid die rust op het perceel van [gedaagden] is enkel (over en weer) gevestigd ten behoeve en ten laste van (de eigenaar van) het perceel plaatselijk bekend [adres 4] en heeft dus geen werking tussen het perceel van [gedaagden] en dat van [eiser] . [eiser] kan zich jegens [gedaagden] hierop niet beroepen. De vorderingen van [eiser] in conventie worden afgewezen en de primaire vordering van [gedaagden] in reconventie zoals weergegeven onder 3.5 wordt toegewezen. [gedaagden] heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat in geval van toewijzing van zijn primaire vordering, zijn (meer) subsidiaire vorderingen niet meer hoeven te worden besproken. De stellingen en weren die in dat verband naar voren zijn gebracht kunnen dus onbesproken blijven.
Proceskosten
in conventie
4.18.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
1.689,00(3,0 punten × tarief II € 563,00)
Totaal € 1.998,00
4.19.
Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. De rechtbank zal de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief. De wettelijke rente zal op na te melden wijze worden toegewezen.
in reconventie
4.20.
Nu de vordering in conventie nauw verweven is met de vordering in reconventie ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in reconventie te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.998,00 en op € 163,00 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de proceskosten en de nakosten tot een bedrag van € 163,00 te rekenen vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na de betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling voor wat betreft de in geval van betekening verschuldigde nakosten van € 85;
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat de op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie B, nummer [nr. C] , lokaal bekend [adres 2] te ([postcode]) [plaats 1] van [gedaagden] rustende erfdienstbaarheid niet gevestigd is ten behoeve en ten laste van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , sectie B, nummer [nr. D] , lokaal bekend [adres 1] te ([postcode]) [plaats 1] van [eiser] ;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2022.