Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg.
1.Procedure
- de dagvaarding van 24 mei 2022;
- de in het geding gebrachte producties.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de beëindiging van een huurovereenkomst. De partijen, die gezamenlijk een huurovereenkomst hadden gesloten voor een woning aan [adres 1] te [plaats], zijn in goed overleg uit elkaar gegaan in de zomer van 2021. [gedaagde] heeft de huurwoning verlaten en huurt inmiddels een andere woning. [eiseres] heeft de kantonrechter verzocht om te bepalen dat [gedaagde] de huur van de woonruimte met ingang van 1 januari 2022 niet langer zal voortzetten. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat huurders kunnen vorderen dat de rechter bepaalt dat zij de huur niet langer zullen voortzetten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] instemt met de vordering van [eiseres]. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiseres] gegrond is en heeft de vordering toegewezen. De kantonrechter heeft tevens verklaard dat de toewijzing van het huurrecht aan [eiseres] werking heeft tegenover de verhuurder van de woonruimte, en dat [gedaagde] de huur met ingang van 1 januari 2022 niet langer zal voortzetten. Het vonnis is openbaar uitgesproken en heeft gevolgen voor de huurovereenkomst en de betrokken partijen.