ECLI:NL:RBDHA:2022:8475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
9895965 RL EXPL 22-8391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beëindiging huurcontract en toewijzing huurrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de beëindiging van een huurovereenkomst. De partijen, die gezamenlijk een huurovereenkomst hadden gesloten voor een woning aan [adres 1] te [plaats], zijn in goed overleg uit elkaar gegaan in de zomer van 2021. [gedaagde] heeft de huurwoning verlaten en huurt inmiddels een andere woning. [eiseres] heeft de kantonrechter verzocht om te bepalen dat [gedaagde] de huur van de woonruimte met ingang van 1 januari 2022 niet langer zal voortzetten. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat huurders kunnen vorderen dat de rechter bepaalt dat zij de huur niet langer zullen voortzetten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] instemt met de vordering van [eiseres]. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiseres] gegrond is en heeft de vordering toegewezen. De kantonrechter heeft tevens verklaard dat de toewijzing van het huurrecht aan [eiseres] werking heeft tegenover de verhuurder van de woonruimte, en dat [gedaagde] de huur met ingang van 1 januari 2022 niet langer zal voortzetten. Het vonnis is openbaar uitgesproken en heeft gevolgen voor de huurovereenkomst en de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
MP/b
Zaak-/rolnr.: 9895965 RL EXPL 22-8391
4 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] ,wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg.
Partijen worden aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 24 mei 2022;
  • de in het geding gebrachte producties.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben op 25 augustus 2017 bij wijze van samenhuur een huurovereenkomst gesloten voor de woonruimte aan de [adres 1] [plaats] , voor onbepaalde tijd met een minimumduur van twaalf maanden.
2.2.
De relatie van [eiseres] en [gedaagde] is zomer van 2021 in goed overleg geëindigd. [gedaagde] is vervolgens uit de huurwoning vetrokken en huurt inmiddels een woning aan de [adres 2] te [plaats] .

3.Vordering, grondslag

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat [gedaagde] de huur van de woonruimte, plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaats] , met ingang van 1 januari 2022, of in
goede justitie te bepalen datum, niet langer zal voortzetten;
- voorwaardelijk, in het geval gevorderde wordt toegewezen, voor recht te verklaren dat de toewijzing van het huurrecht aan [eiseres] werking heeft tegenover de verhuurder van de woonruimte, plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaats] , oftewel tegenover [X] en diens eventuele opvolgers.
3.2.
[eiseres] stelt dat zij samen met [gedaagde] aan de verhuurder, althans diens gemachtigde, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KDT Beheer B.V., heeft verzocht de huur met uitsluiting van [gedaagde] aan [eiseres] alleen toe te kennen. Dit verzoek is door de verhuurder geweigerd. De weigerende houding van de verhuurder, heeft ertoe geleid dat [eiseres] genoodzaakt is om [gedaagde] in rechte te betrekken. [eiseres] stelt dat zij samen met [gedaagde] de huurovereenkomst is aangegaan, zodat zij kwalificeren als personen zoals bedoeld in artikel 7:267 lid 4 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [eiseres] vordert overeenkomstig artikel 7:267 lid 7 dat [gedaagde] de huur met ingang van 1 januari 2022 niet langer zal voortzetten.
3.3.
[gedaagde] stemt in met toewijzing van het gevorderde.

4.Beoordeling

4.1.
Uit artikel 7:267 lid 7 BW volgt dat de huurder en/of wettelijke medehuurders kunnen vorderen dat de rechter bepaalt dat die huurder of wettelijke medehuurders de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. Volgens rechtspraak is artikel 7:267 lid 7 BW van overeenkomstige toepassing in het geval gezamenlijke huurders uit elkaar gaan. [1] Het gaat dan om gevallen waarin twee of meer personen gezamenlijk een huurovereenkomst met de verhuurder hebben gesloten en zij – anders dan in de door artikel 7:266 BW en artikel 7:267 BW bedoelde gevallen – allen partij zijn bij die overeenkomst.
4.2.
De overeenkomstige toepassing van artikel 7:267 lid 7 BW op gezamenlijke huur strekt zich blijkens die rechtspraak ook uit tot de werking tegenover de verhuurder. Als artikel 7:267 lid 7 BW wordt toegepast, eindigt de huurovereenkomst dus ten aanzien van de vertrekkende huurder(s) op de door de rechter bepaalde dag en wordt de huurovereenkomst ten aanzien van de achterblijvende huurder(s) voortgezet.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 7:267 lid 7 BW kan vorderen dat de kantonrechter bepaalt dat [gedaagde] met ingang van 1 januari 2022 niet langer de huur zal voortzetten. Een dergelijke uitspraak van de kantonrechter heeft, zoals overwogen in r.o. 4.2, ook werking tegenover de verhuurder. Nu uit overgelegde procesovereenkomst bovendien blijkt dat [gedaagde] instemt met het gestelde en gevorderde, zullen de vorderingen als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat [gedaagde] de huur van de woonruimte, plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaats] , met ingang van 1 januari 2022 niet langer voortzet;
5.2.
verklaart voor recht dat toewijzing van het huurrecht aan [eiseres] werking heeft tegenover de verhuurder van de woonruimte, plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaats] , oftewel tegenover [X] en diens eventuele rechtsopvolgers;
5.3.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. O. van der Burg en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964