ECLI:NL:RBDHA:2022:8517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.3580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging overdrachtstermijn in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser van Syrische nationaliteit tegen de verlenging van de overdrachtstermijn door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de aanvraag was niet in behandeling genomen omdat Denemarken verantwoordelijk was voor de behandeling. De rechtbank had eerder een beroep van de eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard. Op 4 februari 2022 werd aan de Deense autoriteiten gemeld dat de eiser ondergedoken was, waardoor de overdracht niet kon plaatsvinden. De Staatssecretaris verlengde de overdrachtstermijn tot 18 maanden, wat de eiser betwistte. De rechtbank oordeelde dat de verlenging van de overdrachtstermijn onterecht was, omdat de eiser niet doelbewust ondergedoken was. De rechtbank concludeerde dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser op Nederland was overgegaan, omdat de overdrachtstermijn op 4 februari 2022 was verstreken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg de Staatssecretaris op om de eiser in de nationale asielprocedure op te nemen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3580

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

Procesverloop

Op 4 februari 2022 is aan Denemarken bericht dat de termijn waarin eiser door Nederland wordt overgedragen wordt verlengd tot 18 maanden.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze verlenging.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1992. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft bij besluit van 9 december 2021 de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Denemarken op dat moment verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank op 4 januari 2022 [1] ongegrond verklaard. Het besluit is daarmee in rechte onaantastbaar geworden.
2. Verweerder heeft op 28 januari 2022 eiser geprobeerd over te dragen aan Denemarken. Deze overdracht kon niet plaatsvinden omdat eiser niet wilde meewerken aan de verplichte coronatest. Op 1 februari 2022 is aan eiser opnieuw medegedeeld dat hij zou worden overgedragen, dit keer op 4 februari 2022. Verweerder heeft op 4 februari 2022 aan de Deense autoriteiten gemeld dat eiser is ondergedoken en de overdracht daarom niet kan plaatsvinden. Daarbij heeft verweerder vermeld dat de overdrachtstermijn is verlengd tot 18 maanden, zodat deze op 4 februari 2023 verstrijkt. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betwist dat hij is ondergedoken. [3] Hij betoogt dat de overdrachtstermijn daarom ten onrechte tot 18 maanden is verlengd. Eiser stelt dat hij zich op 4 februari 2022 niet om 6:30 uur heeft gemeld bij het kantoor van het COA voor de overdracht, maar dat hij wel op zijn kamer was en daar heeft gewacht tot 08:30 uur. Hij benadrukt dat hij altijd op zijn meldplicht is verschenen, het AZC nooit heeft verlaten en dat hij zijn spullen altijd in het AZC heeft gelaten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontvankelijkheid van het beroep
4.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser tegen de verlenging van de overdrachtstermijn een rechtsmiddel kan aanwenden als de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit al is vastgesteld door de rechtbank bij de beoordeling van het beroep dat daartegen is ingesteld.
4.1
De rechtbank overweegt dat tegen de verlenging van de overdrachtstermijn een rechtsmiddel open staat. Uit de Dublinverordening volgt dat de betreffende vreemdeling uiterlijk binnen zes maanden wordt overgedragen vanaf de aanvaarding van het verzoek tot terug- of overname. [4] Gebeurt dit niet, dan komt de verantwoordelijkheid van de ontvangende lidstaat te vervallen en wordt de verzoekende lidstaat van rechtswege verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. Door de overdrachtstermijn te verlengen, heeft verweerder het van rechtswege overgaan van de verantwoordelijkheid gestuit. Daarmee zou de nieuwe situatie ontstaan dat de asielaanvraag van eiser na zes maanden door Denemarken in behandeling zou moeten worden genomen. In dit kader wijst de rechtbank ook op het arrest Shiri van het Hof. [5] Het Hof heeft in dat arrest overwogen dat een persoon die om internationale bescherming verzoekt, moet kunnen beschikken over een doeltreffend en snel rechtsmiddel waarmee hij kan aanvoeren dat na de vaststelling van het overdrachtsbesluit de gestelde termijn van zes maanden is verstreken.
4.2
Gelet op het voorgaande is het beroep ontvankelijk.
Verlenging van de overdrachtstermijn
5. Artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening bepaalt dat, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen, en de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of eiser op 4 februari 2022 is ondergedoken en of verweerder daardoor de overdrachtstermijn tot 18 maanden heeft mogen verlengen. In het arrest Jawo heeft het Hof onder meer het volgende geoordeeld over het begrip ‘onderduiken’ zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening:
“dat een verzoeker “onderduikt” in de zin van die bepaling wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen. Aangenomen mag worden dat zulks het geval is wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn desbetreffende verplichtingen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. De betrokken verzoeker behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten
”.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich in dit geval ten onrechte op het standpunt dat eiser is ondergedoken zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Niet in geschil is dat eiser zijn overdracht op 28 januari 2022 doelbewust heeft gefrustreerd en dat hij op 4 februari 2022 ook niet de intentie had om mee te werken aan zijn overdracht. De rechtbank acht dit echter onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van onderduiken. In het Jawo arrest heeft het Hof duidelijk uitgelegd dat er sprake moet zijn van een situatie waarin de vreemdeling doelbewust buiten bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Eiser stelt terecht dat niet gebleken is dat hij doelbewust buiten het bereik van de nationale autoriteiten is gebleven. Op grond van eisers verklaringen blijkt namelijk dat hij op het tijdstip van de overdracht op zijn kamer op het AZC aanwezig was. De rechtbank ziet in hetgeen verweerder heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de door eiser geschetste gang van zaken. Dat in de MOB-melding van 4 februari 2022 staat dat eiser zelfstandig de woonruimte heeft verlaten, acht de rechtbank onvoldoende. Het is immers niet duidelijk waarop deze melding is gebaseerd. Ter zitting heeft verweerder ook geen nadere uitleg hierover kunnen geven. De rechtbank is daarom van oordeel dat er voor de MOB-melding onvoldoende onderbouwing is.
5.3.
Nu verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat eiser is ondergedoken, kon hij de termijn voor overdracht niet verlengen tot 18 maanden. De overdrachtstermijn is daarom op 4 februari 2022 verstreken. Nu eiser niet binnen de overdrachtstermijn aan de Deense autoriteiten is overgedragen, is de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser overgegaan op Nederland. De verantwoordelijkheid om op de asielaanvraag van eisers te beslissen, rust dus met ingang van 4 februari 2022 van rechtswege op Nederland.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank draagt verweerder op om eiser in de nationale asielprocedure op te nemen.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op om eiser in de nationale asielprocedure op te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E.N.H.J. Schenk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.NL21.19285.
2.Op grond van artikel 29, lid 2 van de Dublinverordening.
3.Zoals bedoeld in artikel 29 lid 2 van de Dublinverordening.
4.Zie artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening.
5.Het arrest Shiri van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 oktober 2017, ECLI:EU:C:2017:805. In het bijzonder punt 46.