ECLI:NL:RBDHA:2022:8618
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Bepaling van het tarief voor onroerende-zaakbelastingen bij niet-woningen en woningen in aanbouw
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is in geschil of de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) terecht is vastgesteld naar het tarief voor niet-woningen. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde B.P.H. de Jeu, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de waarde van de onroerende zaak op € 392.000 heeft vastgesteld. De eiser stelt dat de bouw van de woning op 18 december 2019 is aangevangen met het uitzetten van de woning, en dat er vanaf dat moment sprake is van een woning in aanbouw, waardoor het woningtarief voor de OZB zou moeten gelden.
De rechtbank heeft op 22 augustus 2022 uitspraak gedaan en geoordeeld dat er in 2019 nog geen sprake was van feitelijke bouwkundige werkzaamheden. Het uitzetten van de woning wordt gezien als voorbereidend werk, maar niet als de aanvang van de feitelijke bouwkundige werkzaamheden. De rechtbank concludeert dat het object niet kwalificeert als een woning in aanbouw en dus ook niet als een woning in de zin van de OZB. De aanslag OZB is daarom terecht naar het tarief voor een niet-woning opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.