In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser, een bijna 90-jarige man van Iraakse afkomst, had zijn asielaanvraag ingediend op 18 augustus 2021 en voerde aan dat hij afhankelijk was van de zorg van zijn in Nederland wonende dochters en dat hij medische klachten had die hem in Frankrijk zouden benadelen.
Tijdens de zitting op 29 maart 2022, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het beroep behandeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn leeftijd en medische klachten, geen aanleiding vormden om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een motiveringsgebrek en dat de staatssecretaris de bijzondere omstandigheden van eiser niet had afgewogen.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.