ECLI:NL:RBDHA:2022:8693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.2821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser, een bijna 90-jarige man van Iraakse afkomst, had zijn asielaanvraag ingediend op 18 augustus 2021 en voerde aan dat hij afhankelijk was van de zorg van zijn in Nederland wonende dochters en dat hij medische klachten had die hem in Frankrijk zouden benadelen.

Tijdens de zitting op 29 maart 2022, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het beroep behandeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn leeftijd en medische klachten, geen aanleiding vormden om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een motiveringsgebrek en dat de staatssecretaris de bijzondere omstandigheden van eiser niet had afgewogen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2821

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. T.R. Hüpscher),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel en Z. Abachi).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL22.2822, plaatsgevonden op 29 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Makaddam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1932 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 18 augustus 2021 zijn asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Verweerder had op grond van artikel 16, eerste lid van de Dublinverordening zijn aanvraag in behandeling moeten nemen. Eiser is afhankelijk van de mantelzorg van zijn in Nederland wonende dochters, hij is in behandeling voor een oogaandoening en hij heeft last van diverse ouderdomskwalen. Eiser is bijna 90 jaar en heeft waarschijnlijk nog maar een paar jaar te leven. Gelet op deze bijzondere individuele omstandigheden beroept eiser zich ook op artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Afhankelijkheid van de zorg van de dochters in Nederland
4. Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 16, eerste lid van de Dublinverordening oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij afhankelijk is van de zorg van zijn in Nederland verblijvende dochters. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat de dochters van eiser al sinds 1997 en 1998 in Nederland verblijven, terwijl eiser tot nu toe zelfstandig in Marokko heeft geleefd. Daarnaast heeft verweerder bij zijn oordeel mogen betrekken dat eiser weliswaar lijdt aan een oogaandoening en medische klachten, maar hij desondanks al die jaren voor zichzelf heeft kunnen zorgen. Verder heeft verweerder bij zijn besluit mogen betrekken dat eiser in zijn aanmeldgehoor heeft aangegeven niet afhankelijk te zijn van zijn dochters en slechts in hun buurt te willen verblijven. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening.
Bijzondere omstandigheden
5. Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening oordeelt de rechtbank als volgt. In individuele gevallen kan verweerder gebruik maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, indien eiser op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in zijn geval van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat hij een alleenstaande man van bijna 90 jaar oud is, dat hij medische klachten heeft en dat zijn twee dochters verblijven in Nederland en hem willen verzorgen. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij niet in staat zal zijn om opvang te regelen in Frankrijk en dat hij zich in de opvang ook niet staande zal kunnen houden gezien zijn leeftijd en medische klachten. Uit het voornemen en het bestreden besluit blijkt niet dat deze persoonlijke omstandigheden door verweerder zijn beoordeeld en afgewogen in het kader van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De enige stelling dat de overdracht van eiser aan Frankrijk niet getuigt van een onevenredige hardheid, zonder dat dit is gemotiveerd, acht de rechtbank onvoldoende. Verweerder had nader moeten motiveren waarom de aangevoerde persoonlijke omstandigheden, op zichzelf en in samenhang met elkaar bezien, geen aanleiding vormen om artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen. Er is sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet zij aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. L.N. Kurzawa, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.