ECLI:NL:RBDHA:2022:8698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.8478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaan op basis van niet-ontvankelijkheid door gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser had op 5 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 31 mei 2022 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De eiser stelde dat hij niet kan terugkeren naar Nigeria vanwege bedreigingen van de Ogboni-gemeenschap, en overhandigde een politieaangifte als nieuw bewijs. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe elementen waren die de kans op internationale bescherming aanzienlijk vergrootten. De rechtbank concludeerde dat de eerder afgewezen verklaringen van de eiser over zijn problemen met de Ogboni-gemeenschap niet geloofwaardig waren en dat de ingebrachte politieaangifte niet voldoende was om de eerdere beslissing te herzien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8478

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 5 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.8479, op 31 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.K.E. van den Heuvel, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Tackey. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Wat ging vooraf aan deze procedure?
1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1992.
2. Eiser heeft eerder, op 31 juli 2020, een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 9 juli 2021 afgewezen. Het beroep van eiser tegen dit besluit is op 5 januari 2022 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, ongegrond verklaard. Het hoger beroep van eiser tegen deze uitspraak is op 14 februari 2022 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ongegrond verklaard.
2.1.
Op 18 februari 2022 is eiser staande gehouden en is aan hem een maatregel van bewaring opgelegd.
2.2.
Op 6 april 2022 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend en is aan hem een maatregel van bewaring op een andere grondslag opgelegd. Deze opvolgende asielaanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser heeft voor zijn opvolgende aanvraag een kopie van een politieaangifte van
1 september 2015 overgelegd. Aan de hand van dit document betoogt hij dat hij niet kan terugkeren naar Nigeria, omdat de leden van de Ogboni-gemeenschap nog steeds op zoek zijn naar hem.
4. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat er sprake is van een opvolgende aanvraag waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hoewel het document dat eiser heeft ingebracht volgens verweerder nieuw is, maakt dit document eisers kans dat hij in aanmerking komt voor internationale bescherming niet aanzienlijk groter. Tevens heeft verweerder een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de politieaangifte een nieuw relevant element is en dat verweerder de aanvraag ten onrechte als niet-ontvankelijk heeft aangemerkt. De door eiser overgelegde aangifte dient ter ondersteuning van zijn asielrelaas dat ten onrechte door verweerder niet geloofwaardig is geacht. Eiser stelt zich op het standpunt dat elke aangifte bij de politie een op schrift gestelde mondelinge verklaring is van de aangever zelf. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat als zijn asielrelaas verzonnen zou zijn, hij de aangifte wel tijdens de behandeling van zijn eerste asielaanvraag had overgelegd. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser had moeten toetsen aan artikel 3 van het EVRM. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling of bij opvolgende aanvragen sprake is van een nieuw element uit
twee stappenbestaat. De
eerste stapis het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit
twee fasen. In de
eerste fasewordt onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen zijn in verband met de behandeling van de vraag of een vreemdeling in aanmerking kan komen voor internationale bescherming. Elementen of bevindingen zijn nieuw wanneer die niet eerder zijn onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt verweerder toe aan de tweede fase. In de
tweede fasewordt onderzocht of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Pas als aan beide afzonderlijke vereisten is voldaan, moet de staatssecretaris overgaan tot
stap twee, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt. [2]
7. Tussen partijen is niet in geschil dat het door eiser overgelegd document nieuw is ten opzichte van de eerste asielaanvraag. Ze zijn verdeeld over de vraag of dit document eisers kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maakt.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het document dat eiser heeft ingebracht zijn kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maakt. De rechtbank stelt voorop dat met de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2022 het in rechte is komen vast te staan dat de verklaringen van eiser over zijn problemen met de Ogboni-gemeenschap niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de nieuw ingebrachte politieaangifte deze problemen niet geloofwaardig kan maken. Ten eerste is deze aangifte opgemaakt op basis van de eigen verklaringen van eiser. Omdat deze verklaringen al eerder ongeloofwaardig zijn geacht, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de aangifte geen aanleiding is om nu een ander standpunt in te nemen dan in het vorige besluit. De stelling van eiser dat elke politieaangifte opgesteld wordt op basis van de mondelinge verklaringen van de aangever zelf, maakt dit oordeel niet anders. Daarnaast stelt verweerder zich op goede gronden op het standpunt dat niet is gebleken dat er gezaghebbend en objectief onderzoek is gedaan naar de aangifte, zodat de inhoud van de aangifte slechts een niet geverifieerde mondelinge verklaring van betrokkene zelf blijft. Immers, op de kopie van de aangifte is te zien dat de aangifte bedoeld is puur ter opname: “for record purpose.” Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat dit document op voorhand niet kan afdoen aan het besluit in de vorige asielprocedure, dat in rechte vaststaat.
8.1.
Daarbij heeft eiser in zijn vorige asielprocedure niets verklaard over een aangifte die hij zou hebben gedaan op de dag van de dood van zijn broer. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat dit wel van eiser verwacht had mogen worden. Daarnaast is de rechtbank het met verweerder eens dat het feit dat verweerder tijdens de eerste procedure niet specifiek naar een aangifte heeft gevraagd, niet als verschoning kan worden gezien. Eiser was immers bewust van de aangifte omdat hij zelf naar het politiebureau zou zijn gegaan. Voor zover eiser betoogt dat als hij zijn asielrelaas zelf zou hebben verzonnen, hij de aangifte in zijn eerste asielprocedure zou hebben overgelegd, volgt de rechtbank dit betoog niet.
Wat is de conclusie?
9. Verweerder heeft de aanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
10. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft eiser geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr.L.N. Kurzawa, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, r.o. 5.1-5.3.