ECLI:NL:RBDHA:2022:899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
NL20.12777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onaanvaardbaar tijdsverloop in asielprocedure en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser op 24 juni 2018 een asielaanvraag ingediend, die op 12 juni 2020 door verweerder is afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 22 juni 2020 beroep ingesteld. De rechtbank heeft verweerder op 17 juli 2021 verzocht om te reageren op nieuwe informatie die door eiser was overgelegd. Verweerder heeft echter het besluit gehandhaafd. Tijdens de zitting op 4 november 2021 is verweerder niet verschenen, maar de rechtbank heeft hem alsnog de kans gegeven om het besluit te motiveren. Op 21 december 2021 heeft verweerder het besluit ingetrokken en aangegeven de aanvraag van eiser in te willigen, maar heeft hij ook een proceskostenvergoeding aangeboden die niet in overeenstemming was met de kosten die eiser en zijn gemachtigde hadden gemaakt.

De rechtbank heeft op 22 december 2021 verweerder verzocht om een bevestiging van de inwilliging van de aanvraag, maar verweerder heeft pas op 23 december 2021 gereageerd. Eiser heeft op 6 januari 2022 de inwilligende beschikking ontvangen en verzocht om een proceskostenveroordeling. Verweerder heeft echter gesteld dat eiser geen belang meer had bij een proceskostenveroordeling omdat hij al een aanbod had gedaan. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en geoordeeld dat verweerder in de proceskosten moest worden veroordeeld, omdat hij niet zorgvuldig had gehandeld en het tijdsverloop onaanvaardbaar was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de proceskostenvergoeding € 1.518,- bedraagt, en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser geen griffierecht verschuldigd was en dat het aanbod van verweerder om dit te vergoeden niet kon worden betrokken bij de proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven en is openbaar gemaakt op 9 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12777

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 24 juni 2018 een asielaanvraag ingediend.
Bij besluit van 12 juni 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft op 22 juni 2020 beroep ingesteld tegen deze afwijzing.
De rechtbank heeft verweerder bij bericht van 17 juli 2021 verzocht om aan te geven of de door eiser overlegde informatie met betrekking tot vergunningverlening aan een mede-huiskerkgenoot aanleiding is om het besluit in te trekken. Bij brief van 27 juli 2021 heeft verweerder aangegeven het (afwijzende) besluit te handhaven.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is niet verschenen.
In de tussenuitspraak van 8 december 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder -ondanks het niet verschijnen van verweerder- in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen omdat de rechtbank dit in het belang van eiser achtte (ECLI:NL:RBDHA:2021:13740).
Bij brief van 14 december 2021 heeft verweerder aangegeven gebruik te willen maken van de mogelijkheid om het besluit aanvullend te motiveren.
Bij brief van 21 december 2021 heeft verweerder aangegeven dat het besluit is ingetrokken en opnieuw op de asielaanvraag van 24 juni 2018 zal worden beslist. Verweerder heeft hierbij aangegeven bereid te zijn de proceskosten tot een bedrag van € 748,00 en de griffiekosten van € 181,00 te vergoeden.
Bij brief van 21 december 2021 heeft gemachtigde van eiser -gemotiveerd- zijn ongenoegen geuit over de handelwijze van verweerder, het reeds aan de orde zijnde tijdsverloop in deze procedure en de te verwachten duur van de verdere procedure. Gemachtigde heeft tevens aangegeven telefonisch contact te hebben gezocht met verweerder, daarin niet geslaagd te zijn en overigens te constateren dat verweerder niet reageert op ingesproken voicemailberichten. Gemachtigde heeft er voorts op gewezen dat verweerder het verkeerde intrekkingsformulier heeft toegezonden en bij het aanbod van een proceskostenveroordeling geen rekening heeft gehouden met het verschijnen ter zitting.
De rechtbank heeft op 22 december 2021 een bericht aan verweerder in het digitale dossier geplaatst met de navolgende tekst:
Geachte heer/mevrouw,
Gelet op uw brief van 14 december 2021 waarin u aangeeft het (afwijzende) besluit
aanvullend te zullen motiveren en uw bericht van 21 december 2021 dat u het besluit alsnog
intrekt en opnieuw gaat beslissen, gaat de rechtbank er van uit dat thans wordt overgegaan
tot inwilliging van de aanvraag. Kunt u dit, met name aan eiser, bevestigen?
De rechtbank wenst, gelet op het tijdsverloop sinds de asielaanvraag, het niet verschijnen
ter zitting zodat finale geschillenbeslechting niet mogelijk was, de mogelijkheid voor
verweerder om desondanks het besluit nader te motiveren en de "kale intrekking" van het
besluit, per ommegaande en uiterlijk 23 december 2021 om 12:00 uur, een reactie van
verweerder te ontvangen. De rechtbank wenst met name een concrete datum waarin wordt
overgegaan tot het nemen van een nieuw besluit te vernemen. De rechtbank is bekend met
het grote werkaanbod bij verweerder en de beperkte menskracht. De rechtbank gaat er
gelet op het tijdsverloop in de onderhavige procedure van uit dat het beslissen op de
aanvraag van eiser de hoogste prioriteit heeft.
De rechtbank gaat er overigens van uit dat, zoals door de gemachtigde terecht aangegeven,
een juist aanbod tot vergoeding van de proceskosten wordt gedaan.
(…)
Bij brief van 23 december 2021 heeft verweerder aangegeven dat “na nadere bestudering van de zaak is besloten om (-) de aanvraag van eiser in te willigen. De beschikking wordt uiterlijk 7 januari 2022 verstuurd”.
Op 6 januari 2022 heeft gemachtigde aangegeven dat de inwilligende beschikking is ontvangen en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot voldoening van de proceskosten met inachtneming van de omstandigheid dat het beroep ter zitting is behandeld en eiser en zijn gemachtigde ter zitting zijn verschenen.
Op 6 januari 2022 heeft de rechtbank verweerder verzocht om uiterlijk op 20 januari 2022 te reageren op het verzoek om een proceskostenveroordeling.
Nadat de griffier meermalen telefonisch heeft gerappelleerd bij verweerder, heeft verweerder bij brief van 4 februari 2022 zich op het standpunt gesteld dat betrokkene geen belang meer heeft bij een proceskostenveroordeling omdat verweerder al bij (hierboven genoemde) brief van 21 december 2021 een aanbod tot vergoeding van proceskosten heeft gedaan.
Partijen hebben geen wens geuit om ter zitting over de hoogte van de verschuldigde proceskosten te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek in deze procedure gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank in geval van intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroep is tegemoet gekomen, het bestuursorgaan met toepassing van artikel 8:75 in de proceskosten veroordelen, indien daarom bij intrekking is verzocht.
2. De in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bedoelde situatie doet zich hier voor, nu verweerder hangende de procedure het besluit heeft ingetrokken, de asielaanvraag heeft ingewilligd, verzoeker het beroep heeft ingetrokken en heeft verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
3. Partijen zijn het eens over dat er een proceskostenveroordeling moet volgen. Gemachtigde van eiser heeft – bij herhaling en terecht- verweerder er op gewezen dat het beroep ter zitting is behandeld en dit moet worden betrokken bij de proceskostenveroordeling. Verweerder, die niet is verschenen, wéét dat ook want verweerder heeft toegang tot het gehele dossier en zal ook het in de tussenuitspraak weergegeven procesverloop hebben gelezen. Verweerder heeft ook kennisgenomen van de overwegingen van de rechtbank over de dilemma’s die verweerder voor de rechtbank veroorzaakt door niet ter zitting te verschijnen. Verweerder is hier ook nog eens uitdrukkelijk op gewezen bij de motivering van de rechtbank om ondanks het niet verschijnen toch in de gelegenheid te worden gesteld om het besluit aanvullend te mogen motiveren.
4. De rechtbank begrijpt dan ook werkelijk niet waarom verweerder, juist in deze procedure die zich kenmerkt door onzorgvuldig handelen van verweerder terwijl het procesverloop al onaanvaardbaar lang is, niet de moeite neemt om in ieder geval de proceskostenveroordeling fatsoenlijk en voortvarend af te wikkelen.
In asielprocedures is geen griffierecht verschuldigd, eiser heeft dit ook niet voldaan, maar desondanks biedt verweerder de vergoeding hiervan aan en, nadat verweerder er op is gewezen door zowel de rechtbank als de gemachtigde, verwijst nogmaals naar dit aanbod. Uiteraard staat het verweerder vrij om aan de gemachtigde een bedrag te voldoen voor niet gemaakte kosten. De rechtbank kan dit aanbod tot onverschuldigde betaling echter niet betrekken bij de proceskostenveroordeling.
Verweerder heeft ondanks alle dossierstukken, opmerkingen van de gemachtigde en berichten van de rechtbank kennelijk nog steeds niet in de gaten dat ook voor het verschijnen ter zitting 1 punt proceskosten is verschuldigd. Dat verweerder er voor kiest om in deze periode veelvuldig niet ter zitting te verschijnen betekent immers niet dat hij niet is gehouden om de kosten van de wederpartij als die wel verschijnt te vergoeden. De stelling dat eiser thans geen procesbelang heeft bij deze uitspraak omdat verweerder al een aanbod tot vergoeding van de proceskosten heeft gedaan, is gelet op het bovenstaande onbegrijpelijk. De rechtbank zal overgaan tot het veroordelen van verweerder in de door eiser gemaakte en verzochte kosten en omdat dit een hoger bedrag is dan het aanbod van verweerder heeft eiser dus belang bij deze uitspraak.
5. De rechtbank merkt overigens op dat de rechtbank in toenemende mate wordt geconfronteerd met het moeten doen van uitspraken over proceskosten waarbij het geschil niet wordt veroorzaakt doordat inhoudelijk andere standpunten over de hoogte van de vergoeding worden ingenomen, maar uitsluitend omdat verweerder niet zorgvuldig naar de verrichte proceshandelingen die voor vergoeding in aanmerking komen kijkt. De rechtbank is bekend met de beperkte menskracht bij verweerder en heeft er in zekere zin begrip voor dat er keuzes moeten worden gemaakt als het gaat om investering van tijd. De handelwijze in deze procedure is echter niet veroorzaakt door tijdgebrek, maar enkel door het onvoldoende aandacht besteden aan de verzoeken van de gemachtigde en door het niet op waarde schatten van de berichten van de rechtbank. Uit het bericht van de rechtbank van 17 juli 2021 had verweerder al kunnen afleiden wat het voorlopig oordeel van de rechtbank op dat moment was.
6. De rechtbank constateert dat verweerder in het geheel niet lijkt te onderkennen dat het tijdsverloop in een procedure en de daarmee gepaard gaande onzekerheid over verblijfsaanvaarding gevolgen heeft voor het welbevinden van een rechtszoekende en, zoals in de onderhavige procedure aan de orde, ook van gezinsleden die zich in afwachting van de uitkomst van de procedure nog in het land van herkomst bevinden.
De rechtbank acht het onbegrijpelijk dat in deze procedure, waarin het tijdsverloop bij verweerder en bij de rechtbank onaanvaardbaar groot is, en waarin op -in ieder geval- 21 december 2021- is beslist om tot inwilliging over te gaan, eiser niet per ommegaande hiervan op de hoogte wordt gesteld maar moet wachten totdat op uiterlijk 7 januari 2022 een inwilligende beschikking zal worden verzonden. Niet valt in te zien waarom verweerder, juist in deze procedure, gemachtigde van eiser niet zodra de beslissing om tot inwilliging over te gaan is genomen, hiervan op de hoogte stelt. De rechtbank acht het zeer waarschijnlijk dat als verweerder dit wel gedaan, ook aanstonds tot overeenstemming over de hoogte van de proceskosten was gekomen omdat verweerder zich overduidelijk gewoon vergist.
7. De rechtbank stelt vast dat Besluit proceskosten bestuursrecht geen ruimte biedt om werkzaamheden van een gemachtigde die uitsluitend ten gevolge van onzorgvuldig handelen van een bestuursorgaan moeten worden verricht te betrekken bij de proceskostenveroordeling. De werkzaamheden die gemachtigde in de onderhavige procedure noodgedwongen heeft moeten verrichten door onachtzaamheid aan de zijde van verweerder maken de zaak ook niet meer dan gemiddeld complex.
De rechtbank zal -daarom- volstaan met het veroordelen van verweerder in de standaardmatig toegekende proceskosten ten bedrage van een bedrag van € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-). De rechtbank hanteert hierbij dus de tarieven die gelden ten tijde van de uitspraak en niet het lagere tarief dat gold ten tijde van de intrekking van het besluit.
Eiser heeft geen griffierecht voldaan zodat de rechtbank verweerder, ondanks het door verweerder gedane en herhaalde aanbod hiertoe, niet zal veroordelen om € 181,- in verband met het griffierecht te voldoen.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag
van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
drs. B.E.C. Bertens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 9 februari 2021
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.