ECLI:NL:RBDHA:2022:899
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onaanvaardbaar tijdsverloop in asielprocedure en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft eiser op 24 juni 2018 een asielaanvraag ingediend, die op 12 juni 2020 door verweerder is afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 22 juni 2020 beroep ingesteld. De rechtbank heeft verweerder op 17 juli 2021 verzocht om te reageren op nieuwe informatie die door eiser was overgelegd. Verweerder heeft echter het besluit gehandhaafd. Tijdens de zitting op 4 november 2021 is verweerder niet verschenen, maar de rechtbank heeft hem alsnog de kans gegeven om het besluit te motiveren. Op 21 december 2021 heeft verweerder het besluit ingetrokken en aangegeven de aanvraag van eiser in te willigen, maar heeft hij ook een proceskostenvergoeding aangeboden die niet in overeenstemming was met de kosten die eiser en zijn gemachtigde hadden gemaakt.
De rechtbank heeft op 22 december 2021 verweerder verzocht om een bevestiging van de inwilliging van de aanvraag, maar verweerder heeft pas op 23 december 2021 gereageerd. Eiser heeft op 6 januari 2022 de inwilligende beschikking ontvangen en verzocht om een proceskostenveroordeling. Verweerder heeft echter gesteld dat eiser geen belang meer had bij een proceskostenveroordeling omdat hij al een aanbod had gedaan. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en geoordeeld dat verweerder in de proceskosten moest worden veroordeeld, omdat hij niet zorgvuldig had gehandeld en het tijdsverloop onaanvaardbaar was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de proceskostenvergoeding € 1.518,- bedraagt, en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser geen griffierecht verschuldigd was en dat het aanbod van verweerder om dit te vergoeden niet kon worden betrokken bij de proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven en is openbaar gemaakt op 9 februari 2022.