ECLI:NL:RBDHA:2022:9036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
NL22.11989
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag buiten behandeling gesteld wegens niet verschijnen bij gehoor en niet op voorgeschreven wijze bekendgemaakt besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit houder, had op 1 januari 2022 zelfstandig asiel aangevraagd, nadat zijn relatie met zijn vrouw was beëindigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag op 14 juni 2022 buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet was verschenen bij drie uitnodigingen voor een aanmeldgehoor. Eiser heeft op 24 juni 2022 beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 19 augustus 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet op de voorgeschreven wijze aan eiser was bekendgemaakt, omdat er geen bewijs was dat eiser op de hoogte was gesteld van het besluit. De rechtbank oordeelde dat de beroepstermijn niet was ingegaan en dat het beroep ontvankelijk was. Echter, de rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de asielaanvraag buiten behandeling te stellen, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn niet-verschijnen bij het gehoor niet aan hem was toe te rekenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat eiser de mogelijkheid heeft om een nieuwe asielaanvraag in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11989

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

ProcesverloopBij besluit van 14 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure buiten behandeling gesteld.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 24 juni 2022 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om voorlopige voorziening NL22.11990, op 19 augustus 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.S. Sewman, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. E-Rramdani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op het verzoek om voorlopige voorziening is na afloop van de zitting mondeling uitspraak gedaan.
Het onderzoek in de bodemzaak is na afloop van de zitting geschorst, omdat tijdens de zitting bleek dat verweerder beschikte over relevante stukken die niet in het dossier zaten, namelijk bewijzen van aangetekende verzending van uitnodigingen voor het aanmeldgehoor. Verweerder heeft de bewijzen van verzending diezelfde middag nog aan het digitale dossier toegevoegd. De gemachtigde van eiser heeft op 23 augustus 2022 schriftelijk gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank op 29 augustus 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1980 en heeft de Syrische nationaliteit. Hij is gehuwd geweest met [Naam 2]. Samen hebben zij twee kinderen. Aan eiser en zijn twee kinderen is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend als gezinslid van [Naam 2], geldig van 29 september 2021 tot 29 september 2026.
2. Eiser heeft op 1 januari 2022 zelfstandig asiel gevraagd, omdat zijn relatie met [Naam 2] zou zijn beëindigd.
3. Verweerder heeft die asielaanvraag bij het bestreden besluit buiten behandeling gesteld omdat eiser op 2 april 2022, 19 april 2022 en 25 mei 2022 niet is verschenen voor gehoor en hij ook niet heeft aangetoond dat hem dit niet is toe te rekenen.
Ontvankelijkheid beroep
4. De rechtbank dient eerst te beoordelen of het beroep ontvankelijk is. In dat verband dient te worden beoordeeld of eiser tijdig beroep heeft ingesteld. Van belang daarbij is of het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
5. Het bestreden besluit is gedateerd 14 juni 2022. Verweerder heeft het bestreden besluit ter inzage gelegd op de locatie AZC [1] Budel. Verweerder meent dat het daarmee op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en heeft in dat verband verwezen naar paragraaf C1/2.13 van de Vc. [2]
6. In artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht staat:
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht,
geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in
het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.
7. In paragraaf C1/2.13 van de Vc is neergelegd dat de IND een beschikking in beginsel aan de gemachtigde van de vreemdeling zendt. Als van de vreemdeling geen gemachtigde bekend is, wordt de beschikking aan de vreemdeling uitgereikt. Als ook het uitreiken aan de vreemdeling niet mogelijk is, wordt op de daarvoor bestemde plek in het aanmeldcentrum een melding van terinzagelegging opgehangen.
Verder is nog bepaald dat verweerder een rapport van bevindingen opstelt waarin wordt vastgelegd welke handelingen zijn verricht om de beschikking bekend te maken.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit niet aan een gemachtigde kon worden toegezonden en ook niet aan eiser in persoon kon worden uitgereikt. Verweerder heeft het rapport van bevindingen 14 juni 2022 overgelegd, waarin is vastgelegd dat het niet mogelijk was om het voornemen in persoon kenbaar te maken aan eiser omdat vast staat dat eiser de opvanglocatie met onbekende bestemming heeft verlaten.
9. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit met de terinzagelegging op de locatie AZC Budel niet op de voorgeschreven bekend is gemaakt.
Niet in geschil is dat op de dag waarop het bestreden besluit is genomen er nog geen gemachtigde aan eiser was toegewezen, zodat de beschikking niet aan een gemachtigde kon worden toegezonden. Verweerder heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk was om de beschikking aan eiser in persoon uit te reiken. Het rapport van bevindingen van 14 juni 2022 bevat geen verslag van een (mislukte) poging om het bestreden besluit aan eiser in persoon uit te reiken. Verweerder is ervan uitgegaan dat eiser met onbekende bestemming uit het AZC in Alkmaar was vertrokken. Verweerder heeft echter niet onderbouwd waarop hij dat heeft gebaseerd en daarvoor valt in het dossier ook geen aanknopingspunt te vinden. Eiser stelt dat hij in de periode waarin het voornemen werd uitgebracht en het bestreden besluit werd genomen gewoon op het AZC in Alkmaar verbleef. Uit het uittreksel van de Brp [3] van 11 juli 2022 blijkt ook dat met ingang van 14 februari 2022 het adres van het AZC (Picassolaan 85 te Alkmaar) als verblijfplaats van eiser is geregistreerd. Verweerder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiser ten tijde van het uitbrengen van het voornemen en op 14 juni 2022 niet langer in het AZC in Alkmaar verbleef.
10. Omdat het bestreden besluit op 14 juni 2022 niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, is de beroepstermijn ook niet ingegaan op 15 juni 2022. Deze is pas ingegaan op de dag nadat eiser van het bestreden besluit kennis heeft kunnen nemen. Eiser stelt dat hij op 23 juni 2022 heeft kennisgenomen van het voornemen van 8 juni 2022 en dat hij daarop door VluchtelingenWerk is doorverwezen naar zijn gemachtigde. De gemachtigde van eiser stelt dat zij op 24 juni 2022 eiser heeft ontvangen, dat zij vervolgens navraag heeft gedaan naar de stand van zaken en dat zij op diezelfde dag nog beroep heeft aangetekend.
11. De rechtbank heeft het beroepschrift op 24 juni 2022 ontvangen. Eiser heeft tijdig beroep ingesteld.
12. Het beroep is ontvankelijk.
Asielaanvraag
13. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verweerder de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling heeft gesteld.
14. Uit artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [4] volgt dat een asielaanvraag buiten behandeling kan worden gesteld in de zin van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen.
15. Uit het dossier blijkt dat er drie keer een uitnodiging is verstuurd aan eiser voor een aanmeldgehoor: op 22 maart 2022, op 4 april 2022 en op 8 mei 2022. Deze uitnodigingen zijn naar het juiste adres verzonden, namelijk naar het adres dat in de Brp als woonadres van eiser is geregistreerd.
De uitnodiging van 22 maart 2022 voor het aanmeldgehoor op 2 april 2022 heeft eiser ontvangen, zo heeft hij op zitting bevestigd. Hij heeft toegelicht dat hij op 2 april 2022 ruim op tijd bij de receptie stond, en dat hij toen vergeefs op een bus heeft gewacht die hem naar de locatie van het aanmeldgehoor zou brengen.
De uitnodigingen van 4 april 2022 en 8 mei 2022 hebben eiser, naar zijn zeggen, niet (tijdig) bereikt. Uit de bewijzen van aangetekend verzenden blijkt echter dat deze brieven naar het juiste adres zijn verzonden, niet zijn afgehaald en vervolgens zijn teruggestuurd naar de afzender.
16. Volgens vaste rechtspraak [5] , geldt dat, als een poststuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, moet worden onderzocht of dat stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
17. Eiser heeft op zitting toegelicht dat hij de uitnodiging van 4 april 2022 niet heeft ontvangen, en ook geen afhaalbericht.
De uitnodiging van 8 mei 2022 zou eiser wel hebben ontvangen, maar pas na de datum van het aanmeldgehoor.
Op grond van de hiervoor vermelde rechtspraak ligt het dan op de weg van eiser om feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat (tijdig) een afhaalbericht is achtergelaten. Daarin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De enkele stelling dat een en ander vermoedelijk te wijten is aan problematiek in de opvang, is daarvoor onvoldoende.
18. Ook is niet gebleken dat eiser naar aanleiding van de eerste uitnodiging, waarvan hij heeft gezegd dat hij deze tijdig heeft ontvangen, dat hij ruim op tijd klaarstond maar niet is opgehaald, contact heeft gezocht met verweerder om dit te melden. Ook heeft eiser zich nadien afwachtend opgesteld, althans, niet is gebleken dat hij zich actief heeft opgesteld door bijvoorbeeld contact op te nemen met verweerder voor het inplannen van een nieuw gehoor of na te vragen wanneer hij een nieuwe uitnodiging kon verwachten.
Eiser heeft na de gestelde te late ontvangst van de derde uitnodiging ook niet onmiddellijk contact opgenomen met verweerder om te melden dat hij buiten zijn schuld niet op de afspraak heeft kunnen verschijnen.
Verweerder heeft ter zitting terecht opgemerkt dat van eiser een meer actieve houding mocht worden verwacht met betrekking tot zijn asielaanvraag.
19. De conclusie is dat verweerder heeft aangetoond dat hij de uitnodigingen voor het aanmeldgehoor op de juiste wijze heeft aangeboden en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze, of de afhaalberichten van PostNL, niet heeft ontvangen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het tot drie maal toe niet verschijnen bij het aanmeldgehoor eiser valt toe te rekenen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling gesteld.
Rechtsbijstand
20. Eiser heeft tot slot nog aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 22 van de Procedurerichtlijn [6] door eiser niet (tijdig) te voorzien van rechtsbijstand. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen melding aan de Raad voor Rechtsbijstand heeft doen uitgaan om voor hem een raadsman toe te voegen.
21. Uit artikel 22, eerste lid, van de Procedurerichtlijn volgt dat verzoekers in de gelegenheid worden gesteld om op eigen kosten in alle fasen van de procedure een juridisch adviseur of andere raadsman te raadplegen.
22. Eiser is al in het bezit van een afhankelijke asielvergunning op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw. Hij heeft ervoor gekozen om een zelfstandige asielvergunning aan te vragen. Het ligt dan op zijn weg om zelf tijdig rechtsbijstand in te schakelen. Verweerder heeft dus niet in strijd gehandeld met artikel 22 van de Procedurerichtlijn. De beroepsgrond van eiser treft geen doel en doet niet af aan de toerekenbaarheid van eisers niet-verschijnen bij het aanmeldgehoor.
Ten overvloede
23. Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank nog op de mogelijkheid voor eiser om een nieuwe asielaanvraag in te dienen. De niet-ontvankelijkverklaring van deze aanvraag staat niet in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van eisers asielmotieven bij een volgende asielaanvraag.
Slotsom
24. Het beroep is ongegrond.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Asielzoekerscentrum.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Basisregistratie personen.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1451.
6.Richtlijn 2013/32/EU.