ECLI:NL:RBDHA:2022:9085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
AWB 21/1994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor verblijfdoel familie- en gezin met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfdoel 'familie- en gezin'. Verzoekster had op 4 maart 2021 een aanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na het indienen van bezwaar op 31 maart 2021, heeft verzoekster ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Op 10 maart 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar gegrond verklaard en is aan verzoekster een verblijfsvergunning verstrekt, maar het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar werd afgewezen. Verzoekster trok daarop haar verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroeg wel om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Verweerder betwistte de veroordeling in de proceskosten, stellende dat het bestreden besluit niet geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen was aan verzoekster. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van tegemoetkomen, omdat het oorspronkelijke besluit was herzien op basis van nieuwe informatie en jurisprudentie. De rechtbank heeft verweerder vervolgens veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 759 en heeft bepaald dat het griffierecht van € 181 aan verzoekster vergoed moet worden.

De uitspraak is gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/1994

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], verzoekster

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vreede)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2021(het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van
verzoekster om een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfdoel ‘familie- en gezin’ afgewezen.
Op 31 maart 2021 heeft verzoekster bezwaar ingesteld tegen het primaire besluit. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 10 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond
verklaard en aan verzoekster zal een verblijfsvergunning verstrekt worden. Tevens heeft verweerder daarbij het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het verzoek om een voorlopige voorziening
ingetrokken met daarbij het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de
proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder op 22 maart 2022 in de gelegenheid gesteld te reageren op
dat verzoek.
Verweerder heeft daarop op 10 mei 2022 gereageerd.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, in geval van intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening omdat geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen en indien daarom bij intrekking is verzocht, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs dienden te worden gemaakt.
2. Verweerder verzet zich tegen een veroordeling in de proceskosten omdat verweerder meent dat met het bestreden besluit niet geheel of gedeeltelijk is toegekomen aan verzoekster. Verweerder stelt dat het bestreden besluit is herroepen vanwege informatie die pas is verkregen in de bezwaarfase en vanwege een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
3. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb alleen sprake is als het bestuursorgaan zijn standpunt zodanig heeft herzien dat daarmee eigenlijk wordt erkend dat het oorspronkelijke besluit
onrechtmatig was. [1] Volgens de Afdeling is bij intrekking van een besluit vanwege nieuwe
feiten en omstandigheden of vanwege nadien verkregen informatie geen sprake van tegemoetkomen.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan verzoekster is tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid van de Awb. Hetgeen verweerder in zijn brief van 10 mei 2022 heeft gesteld, maakt het voorgaande niet anders. Uit het bestreden besluit blijkt dat verzoekster verweerder ervan heeft overtuigd dat het weigeren van de gevraagde verblijfsvergunning in strijd is met het recht op familieleven van artikel 8 van het EVRM. [2] Uit het bestreden besluit volgt dat dit te maken heeft met de persoonlijke omstandigheden van verzoekster en een recent gewezen uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022. Niet gebleken is dat verzoekster in bezwaar nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die bij verweerder nog niet bekend waren ten tijde van het primaire besluit. Verzoekster heeft in bezwaar hoofdzakelijk gewezen op reeds bekende jurisprudentie en erop gewezen dat verweerder de door verzoekster aangevoerde belangen onjuist heeft gewogen. Dat de uitspraak van de Afdeling dateert van na het primaire besluit leidt voorts niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft gelet op het voorgaande zijn oorspronkelijke standpunt herzien.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).
6. Ingevolge artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van
€ 181 vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 759;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 181 aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, op 1 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnenzes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1816.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.