Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In Eurodac is geregistreerd dat eiser op 5 november 2021 op niet rechtmatige wijze via Italië het grondgebied van de Unie is ingereisd. Op grond hiervan is tussen Nederland en Italië op 25 maart 2022 een (fictief) claimakkoord tot stand gekomen. Verweerder acht Italië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag die eiser in Nederland heeft gedaan en heeft een overdrachtsbesluit genomen.
3. Eiser voert aan dat de Italiaanse autoriteiten hem op grond van de Opvangrichtlijn en Terugkeerrichtlijn in de nationale procedure hadden moeten opnemen. In plaats daarvan is eiser kort in detentie geplaatst en heeft hij de aanzegging gekregen om Italië te verlaten. Italië heeft dus in strijd gehandeld met zijn verplichtingen. Eiser heeft op 26 augustus 2022 stukken in de Italiaanse taal met een Nederlandse vertaling aan het dossier toegevoegd. Eiser heeft niet toegelicht wat hij met deze stukken beoogt te onderbouwen.
4. De rechtbank overweegt dat de beroepsgrond niet slaagt. Eiser heeft geen asielaanvraag in Italië gedaan, zodat niet valt te begrijpen dat wordt betoogd dat eiser in de nationale procedure had moeten worden toegelaten. In de door eiser overgelegde stukken leest de rechtbank -onder meer- dat de Italiaanse autoriteiten zich hebben vergewist of eiser een verzoek om internationale bescherming wilde indienen, dat eiser dat niet wilde en dat daarom een besluit tot uitzetting is genomen waartegen beroep kon worden ingesteld bij de Vredesrechter in Crotone. Eiser heeft tevens een aanzegging gekregen om Italië te verlaten. Uit de stukken blijkt ook dat eiser in quarantaine heeft moeten verblijven die is beëindigd door een negatieve Covid-test. Ook uit deze stukken blijkt niet dat Italië zijn Verdragsrechtelijke en/of Unierechtelijke verplichtingen jegens eiser niet is nagekomen. De rapporten waar in de zienswijze naar is verschenen zijn zeer gedateerd en achterhaald omdat deze betrekking hebben op het Salvini-decreet. Uit de uitspraken van het EHRM uit mei 2021 blijkt onder meer dat het Salvini-decreet in oktober 2020 is ingetrokken en dat de opvangvoorzieningen voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen weer zijn opengesteld voor deze bijzondere kwetsbare vreemdelingen. Daargelaten dat eiser niet heeft gesteld en verder ook nergens uit blijkt dat hij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt zien de argumenten in de zienswijze op de situatie van vóór oktober 2020. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard.
5. Omdat het beroep ongegrond is bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De rechtbank overweegt voorts het navolgende ten overvloede.
7. De rechtbank ziet zich in Dublinprocedures in toenemende mate geconfronteerd met verzoeken van verweerder om de behandeling van verzoeken om een voorlopige voorziening met voorrang op zitting te plaatsen om te voorkomen dat de overdrachtstermijn verloopt en de feitelijke overdracht niet meer mogelijk is.
8. De rechtbank begrijpt het belang van verweerder om de overdrachtstermijn niet ongebruikt te laten verstrijken en een overdracht, indien de rechtbank het overdrachtsbesluit rechtmatig acht, daadwerkelijk te kunnen effectueren. Als verweerder er niet in slaagt om de overdracht te realiseren binnen de overdrachtstermijn wordt verweerder immers verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank constateert echter dat deze situatie in veel procedures wordt veroorzaakt door aanzienlijk tijdsverloop tussen totstandkoming van het claimakkoord en het nemen van het overdrachtsbesluit. Ook in de onderhavige procedure is dit het geval. Het claimakkoord dateert van 25 maart 2022 en het besluit is -pas- genomen op 29 juli 2022. Verweerder heeft (in beginsel) een periode van zes maanden om een zogenoemde Dublinclaimant over te dragen nadat een claimakkoord tot stand is gekomen. Indien verweerder, zoals ook in de onderhavige procedure, een aanzienlijk deel hiervan “gebruikt” enkel om een besluit te nemen, dient verweerder ook te aanvaarden dat het risico bestaat dat de uiterste overdrachtsdatum verstrijkt zonder dat de overdracht feitelijk plaatsvindt en waardoor verweerder dus verantwoordelijk wordt voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van de betreffende Dublinclaimant.
9. De rechtbank begrijpt dat het grote tijdsverloop tussen het claimakkoord en het bestreden besluit geen kwestie is van onwil, maar van een gebrek aan capaciteit om voortvarend te handelen en sneller beslissingen te kunnen nemen.
10. De rechtbank, deze zittingsplaats, heeft echter in meerdere concrete procedures deze verzoeken om zaken met voorrang of spoed te behandelen om te voorkomen dat de overdrachtstermijn verloopt afgewezen en de rechtbank handhaaft deze lijn. Het met voorrang behandelen van Dublinzaken omdat de overdrachtstermijn wellicht verstrijkt gaat immers ten koste van andere rechtszoekenden die ook een voortvarende behandeling van hun beroep wensen. De rechtbank behandelt beroepen bij wijze van uitgangspunt dan ook op volgorde van binnenkomst waarbij de rechtbank vanzelfsprekend zorg dient te dragen voor voldoende capaciteit om de instroom van Dublinberoepen te behandelen en het tijdsverloop tussen indienen beroep en behandelen van dit beroep kort te houden. Dit is immers in het belang van beide partijen.
11. De rechtbank merkt hierbij overigens op dat een verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen om zo te bewerkstelligen dat de overdrachtstermijn niet verstrijkt ook zal worden afgewezen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 21 april 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:3658) waar verweerder ook de uiterste overdrachtsdatum veilig wilde stellen totdat feitelijke overdrachten niet meer vanwege Covid onmogelijk waren. De termijnen die de Dublinverordening kent zijn bindend en de Dublinverordening voorziet niet in de mogelijkheid om van deze termijnen af te wijken als het bestuursorgaan (tijdelijk) niet in staat is om spoedig na totstandkoming van een claimakkoord een overdrachtsbesluit te nemen. Verweerder heeft geen bevoegdheid om de overdrachtstermijn te stuiten als de feitelijke overdracht niet kan plaatsvinden vanwege capaciteitsproblemen. Het is verweerder ook niet toegestaan om een overdracht te laten plaatsvinden als de termijn voor overdracht, ongeacht de oorzaak hiervoor, is verstreken. Gelet hierop wekt het bevreemding indien aan de rechter wordt verzocht om een voorlopige voorziening toe te wijzen. In dat geval wordt, naar het oordeel van de rechtbank, verzocht of de rechter de overdrachtstermijn van Dublinverordening wil omzeilen en daarmee een uitspraak wil doen die in strijd is met de ratio van de overdrachtstermijn, zoals opgenomen in de Dublinverordening. De rechtbank zal hier daarom niet in mee gaan. De ratio van de Dublinverordening is om snel duidelijkheid te verschaffen aan de vreemdeling over de verantwoordelijkheid van een lidstaat voor de behandeling van een asielverzoek en voorziet niet in het stuiten of schorsen van de overdrachtstermijn in de situatie dat het tijdsverloop tussen claimakkoord en overdrachtsbesluit aanzienlijk is. De Dublinverordening behelst voorts dat de vreemdeling snel duidelijkheid wordt geboden over de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Dit uitgangspunt van de Dublinverordening verzet zich tegen toewijzing van de voorlopige voorziening zoals verweerder dit voorstaat om de overdrachtstermijn niet te laten verlopen. De mogelijkheid om een verzoek om een voorlopige voorziening in te stellen is niet bedoeld om te voorkomen dat praktische problemen de feitelijke overdracht verhinderen, daargelaten dat het op zichzelf reeds opmerkelijk is dat een bestuursorgaan een voorlopige voorziening vraagt en daarmee de rechtsgevolgen van zijn eigen besluit wenst te schorsen. 12. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de conclusie van AG Pikamäe van 2 juni 2022 in de gevoegde zaken C‑245/21 en C‑248/21 (Bundesrepublik Deutschland, vertegenwoordigd door het Bundesministerium des Innern, für Bau und Heimat tegen
MA, PB (C‑245/21) en LE (C‑248/21). In deze conclusie heeft de AG onder meer het navolgende overwogen:
58. Bovendien kan een verlenging van de termijn van zes maanden voor de tenuitvoerlegging van de overdracht mijns inziens alleen worden gerechtvaardigd door het belang van de betrokkene om de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit te laten toetsen door een rechterlijke instantie, en niet door enig belang dat de bestuurlijke autoriteiten bij de opschorting van het besluit zouden hebben.
(…)
70. Deze specifiek geregelde gevallen bevestigen de vaststelling dat naar het oordeel van de Uniewetgever slechts in uitzonderlijke gevallen en om bepaalde legitiem geachte redenen kan worden afgeweken van de doelstelling van een snelle behandeling. Tot dergelijke redenen behoort gedrag (gevangenzetting en onderduiking) dat aan de asielzoeker kan worden toegeschreven. Een andere reden is de noodzaak om hem effectieve rechterlijke bescherming te waarborgen, zoals volgt uit het verband tussen artikel 27, leden 3 en 4, en artikel 29, lid 1, van de Dublin III-verordening. De doelstelling van een snelle behandeling moet met andere woorden wijken voor andere door de wetgever beschermde belangen. In omstandigheden die niet aan de verzoeker kunnen worden toegerekend of geen verband houden met de rechterlijke bescherming van de verzoeker, is het daarentegen veeleer de verzoekende lidstaat die het risico zal moeten dragen dat een overdracht eventueel onmogelijk wordt of althans moeilijk valt te organiseren.(25)
(…)
101. In het licht van de voorgaande overwegingen geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vragen van het Bundesverwaltungsgericht als volgt te beantwoorden:
(…)
3) Het belang van de bestuursinstanties om te voorkomen dat de verantwoordelijkheid na het verstrijken van de in artikel 29, lid 2, van verordening nr. 604/2013 gestelde termijn van zes maanden overgaat op de verzoekende lidstaat wegens moeilijkheden om tijdens de COVID-19-pandemie asielzoekers tijdig aan andere lidstaten over te dragen, vormt op zich geen legitieme reden die een onderbreking van de overdrachtstermijn kan rechtvaardigen, zodat het aan de verwijzende rechter staat om vast te stellen welke redenen de bestuursinstanties ertoe hebben gebracht de uitvoering van de betrokken overdrachtsbesluiten op te schorten.”
(…).
13. Weliswaar is een conclusie van de AG niet bindend voor het Hof maar dit betekent niet dat hieraan geen waarde toekomt. De AG heeft uiteengezet om welke redenen een overdrachtstermijn kan worden verlengd en dat redenen van praktische aard hier niet onder vallen. Voor zover verweerder verzoekt om toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening dat is ingediend door de rechtszoekende kan en zal de rechtbank dit verzoek dan ook niet toewijzen enkel om te bewerkstelligen dat de overdrachtstermijn niet verstrijkt vanwege capaciteitsproblemen aan de zijde van verweerder.
14. De rechtbank is inmiddels ook op de hoogte dat indien een rechtbank een verzoek om een Dublinzaak met voorrang te behandelen afwijst, verweerder incidenteel “gewoon” feitelijke overdrachten aankondigt en ook daadwerkelijk vluchten boekt. Het gevolg van deze handelwijze is dat rechtszoekenden gedwongen worden om bezwaar tegen de geplande feitelijke overdracht te maken en een voorlopige voorziening aan te vragen. De rechtszoekende moet in dat geval een extra procedure starten, wat weinig effectief is als het gebrek aan capaciteit reden is voor aanzienlijk tijdsverloop aan de zijde van verweerder in de procedure en dus deze problematiek.
Uit de Dublinverordening en ook uit het beleid van verweerder volgt wanneer de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening mag worden afgewacht. Het mogen afwachten van de behandeling van een dergelijk verzoek strekt ertoe te voorkomen dat de feitelijke overdracht plaatsvindt voordat de rechter dit verzoek heeft kunnen beoordelen. Het plannen van een feitelijke overdracht als er ook een verzoek om een voorlopige voorziening aanhangig is dat nog niet is behandeld is hiermee dus in strijd. Het gevolg van deze handelwijze van verweerder is dat door het plannen van de feitelijke overdracht een beoordeling door de rechtbank wordt afgedwongen buiten de geplande zaken op zitting.
De rechtbank acht deze werkwijze niet alleen in strijd met het eigen beleid van verweerder, maar ook niet juist ten aanzien van de rechtszoekende en diens gemachtigde en ten aanzien van de rechtbank. De verzoeken om met voorrang te behandelen zijn immers door de rechtbank gemotiveerd afgewezen. Het is dan niet sjiek om op deze wijze een beoordeling door de rechtbank af te dwingen en de rechtbank geen andere keuze te laten dan alsnog de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit te beoordelen voordat de overdrachtstermijn verstrijkt.
15. Omdat de feitelijke overdracht geregeld kort van te voren wordt aangekondigd, wordt de gemachtigde in een dergelijke situatie gedwongen een spoedprocedure te starten en wordt de rechtbank gedwongen het bezwaar tegen de feitelijke overdracht als piketzaak te behandelen, dan wel door te zenden naar de rechtbank waar de bodemzaak aanhangig is. De behandeling van een bezwaar tegen de feitelijke overdracht impliceert dat de rechtbank ook het beroep tegen het overdrachtsbesluit behandelt.
De rechtbank overweegt dat de capaciteitsproblemen van verweerder wellicht leiden tot het niet feitelijk kunnen overdragen van Dublinclaimanten en begrijpt dat dit voor verweerder onwenselijk is. Het is echter ook onwenselijk als wordt gepoogd om de gevolgen van deze problemen van het bestuursorgaan te verkleinen door de rechtszoekende, zijn gemachtigde en de rechtbank voor het blok te zetten door eenvoudigweg in strijd met het Unierecht en het eigen beleid de feitelijke overdracht in te plannen en zodoende toch een voorrangsbehandeling af te dwingen in die procedures waarin verweerder aanzienlijke tijd ongebruikt heeft laten verstrijken. De rechtbank merkt hierbij tot slot op dat de piketregeling niet is bedoeld om capaciteitsproblemen van verweerder op te lossen en als het ware extra capaciteit bij de rechtbank om Dublinzaken te behandelen te verkrijgen.
De rechtbank geeft verweerder dan ook mee om conform zijn eigen beleid te handelen en de rechtszoekende toe te staan de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening af te wachten zonder daarvoor nog aanvullende procedures te moeten entameren. In die gevallen waarin, bijvoorbeeld door late besluitvorming, de overdrachtstermijn ongebruikt verstrijkt zal verweerder hierin dienen te berusten en de asielaanvraag inhoudelijk moeten behandelen.
16. De rechtbank heeft melding gemaakt van de mogelijkheid een rechtsmiddel aan te wenden en van de termijn waarbinnen dit dient te geschieden.
Deze uitspraak is aldus uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022 door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op: 8 september 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.