In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Ghanese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot, een Nederlandse man, te kunnen verblijven. De aanvraag werd echter afgewezen op basis van vermoedens van een schijnhuwelijk. De rechtbank heeft de procedure en de besluiten van de staatssecretaris kritisch beoordeeld.
De staatssecretaris had in een eerder besluit, gedateerd 7 februari 2020, de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een feitelijke invulling van het huwelijksleven. Na een bezwaarprocedure en aanvullend onderzoek, waarin eiseres en haar echtgenoot afzonderlijk zijn gehoord, concludeerde de staatssecretaris dat het huwelijk enkel was aangegaan om eiseres toegang tot Nederland te verschaffen. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat er geen gegronde vermoedens waren voor een schijnhuwelijk.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht onderzoek had gedaan naar de huwelijksband en dat er voldoende aanwijzingen waren om te concluderen dat het huwelijk niet oprecht was. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres en concludeerde dat de staatssecretaris op basis van de beschikbare informatie de aanvraag terecht had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.