ECLI:NL:RBDHA:2022:9154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
AWB 21/6441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsvereiste en belangenafweging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een burger van de Democratische Republiek Congo, had op 3 november 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 oktober 2021, waarin haar aanvraag voor een mvv was afgewezen op grond van het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste. De behandeling van het beroep vond plaats op 5 augustus 2022, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. C. Sumter. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. I. Vugs, was niet verschenen.

Eiseres stelde dat haar geestelijke gezondheid en cognitieve vaardigheden zodanig waren dat ontheffing van het inburgeringsvereiste gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat zij de nodige inspanningen had geleverd om te slagen voor het basisexamen inburgering. Eiseres had het examen zes keer afgelegd, maar was slechts geslaagd voor het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het voor eiseres onmogelijk maakten om van haar recht op gezinshereniging gebruik te maken.

Daarnaast heeft de rechtbank de belangenafweging van verweerder beoordeeld in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had overwogen dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder woog dan het persoonlijk belang van eiseres bij het uitoefenen van haar gezinsleven in Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rv-1

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/6441 V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres, gemachtigde: mr. C. Sumter

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder, gemachtigde: mr. I. Vugs.

Procesverloop

Eiseres heeft op 3 november 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 oktober 2021 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde met behulp van een beeldverbinding.
Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Ovenvegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en Burger van Democratische Republiek Congo te zijn. Op 15 juli 2019 is ten behoeve van eiseres een aanvraag tot het verlenen van een mvv1 ingediend. Eiseres beoogde verblijf bij haar echtgenoot (referent). Op 3 oktober 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan het inburgeringsvereiste en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling of ontheffing van dat vereiste. Volgens verweerder was de weigering om de gevraagde mvv te verlenen ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.2 Het daartegen gemaakte bezwaar is op 25 februari 2020 toegelicht in een hoorzitting. Bij besluit van 16 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend, zodat het besluit van 16 maart 2020 in rechte vaststaat.
2. Op 26 oktober 2020 heeft referent voor eiseres opnieuw een mvv aangevraagd. Op 8 maart 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen (het primaire besluit). Bij het
1 Machtiging tot voorlopig verblijf.
2 Verdrag tot beschenning van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd en het daartegen ingediende bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft in het bestreden besluit gekeken naar de door eiseres verrichte inspanningen en de door haar getoonde wil. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres het basisexamen inburgering 5 keer heeft afgelegd (op 22 november 2018, 9 april 2019, 2 juli 2019, 24 oktober 2019 en 30 juli 2020) en dat zij voor het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving is geslaagd. Verweerder heeft bij zijn beoordeling betrokken dat eiseres niet concreet heeft gemaakt welke inspanningen zij heeft verricht om het examen te halen. Verweerder heeft in dat verband er ook op gewezen dat er speciaal studiemateriaal is ontwikkeld voor, onder andere, analfabeten en dat examenonderdelen ook afzonderlijk kunnen worden gemaakt, waarmee eiseres de hoeveelheid lesstof zou kunnen beperken. Niet is gebleken dat eiseres gebruik heeft gemaakt van deze pakketten of dat dit lesmateriaal niet geschikt is voor haar. De verklaringen van [Naam 2] acht verweerder onvoldoende, nu niet duidelijk is geworden in hoeverre zij voldoende gekwalificeerd is om een cursus ter voorbereiding op het basisexamen te geven. Ook blijkt niet uit de overgelegde verklaring of de voorbereiding die eiseres van haar heeft gekregen, aansluit bij de leerbehoeften en het niveau van eiseres. Verweerder heeft ook bij zijn beoordeling betrokken dat referent tegenstrijdige informatie heeft verstrekt. Tijdens de hoorzitting van 25 februari 2020 heeft referent verklaard dat eiseres Frans spreekt en dat zij goed kan lezen en schrijven in het Frans. Referent vertaalde een Nederlandstalig lespakket voor eiseres en oefende op die manier met haar. Wanneer hij oefenexamens voor haar in het Frans vertaalde, kon eiseres de examens ook halen. In de toelichting van 18 januari 2021 verklaart referent echter dat hij geen nieuw pakket heeft besteld, omdat hij het pakket voor Franstaligen heeft. Ook heeft referent verklaard dat eiseres haar kennis van de Franse taal heeft overschat en dit pas veel later kenbaar heeft gemaakt aan referent. Verweerder heeft verder kennisgenomen van de overgelegde medische stukken en heeft daaruit afgeleid dat deze niet maken dat van eiseres geen passende inspanningen ter voorbereiding op het examen mogen worden verwacht. Volgens de arts zijn de klachten tijdelijk en krijgt eiseres sinds begin september 2021 medicatie en interpersoonlijke psychotherapie. Verweerder heeft daarom overwogen dat niet is gebleken dat eiseres niet in staat is om nogmaals het examen af te leggen of daarvoor te slagen.
3. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder haar ten onrechte niet heeft ontheven van het inburgeringsvereiste. De geestelijke gezondheid van eiseres en haar cognitieve vaardigheden zijn, in samenhang met de door haar getoonde wil, zodanig dat een ontheffing van (twee onderdelen van) het inburgeringsexamen gerechtvaardigd is. Het is ook niet te verwachten dat eiseres binnen een redelijke termijn wel alle onderdelen van het inburgeringsexamen zal behalen. Verweerder maakt het eiseres uiterst moeilijk om haar recht op gezinshereniging uit te kunnen oefenen. Eiseres wil graag een gezin met referent starten en beiden zijn inmiddels de veertig jaar ruim gepasseerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. De vreemdeling die in aanmerking wil komen voor een mvv voor verblijf bij een familie- of gezinslid is inburgeringsplichtig. Hij dient daarom binnen één jaar voor het indienen van de aanvraag geslaagd te zijn voor het basisexamen inburgering buitenland.3 Indien bijzondere individuele omstandigheden het voor de vreemdeling onmogelijk of uiterst moeilijk maken om van het recht op gezinshereniging gebruik te maken, dient de
3 artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 3.71a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
vreemdeling ontheffing te krijgen van de inburgeringsplicht.4 Verweerder beoordeelt of de vreemdeling in aanmerking komt voor ontheffing op basis van de persoonlijke situatie van de vreemdeling, de aangevoerde omstandigheden, de getoonde wil om voor het examen te slagen en de inspanningen die daarvoor geleverd zijn.5
5. Vaststaat dat eiseres inburgeringsplichtig is en niet in aanmerking komt voor vrijstelling. Ook is niet in geschil dat eiseres niet is geslaagd voor het basisexamen inburgering in het buitenland.
6. Eiseres heeft inmiddels sinds 2018 zes keer het basisexamen afgelegd. Op grond van de door eiseres overgelegde examenresultaten blijkt ook dat zij zich in enige mate heeft voorbereid op dit examen, nu zij is geslaagd voor het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving. Eiseres heeft echter nog altijd niet concreet gemaakt welke inspanningen zij heeft verricht ter voorbereiding op het basisexamen, zoals de tijdsduur en de frequentie. In beroep heeft eiseres een verklaring overgelegd van [Naam 3] die eiseres les heeft gegeven. In het verweerschrift is niet ten onrechte opgemerkt dat uit deze verklaring niet kan worden afgeleid in hoeverre [Naam 3] voldoende gekwalificeerd is om een cursus ter voorbereiding op het examen te geven en of de lessen aansluiten bij het niveau van eiseres. Dit geldt eveneens ten aanzien van de verklaring van [Naam 2]. Verweerder heeft verder terecht opgemerkt dat referent tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de voorbereidingen
van eiseres op het basisexamen. De stelling in beroep dat eiseres zowel over Nederlandstalig als Franstalig zelfstudiemateriaal beschikt, strookt eveneens niet met de eerdere verklaringen. Eiseres heeft dan ook nog altijd geen verklaring gegeven voor de geconstateerde tegenstrijdigheden. Eiseres heeft ook niet concreet gemaakt waarom al het beschikbare zelfstudiemateriaal niet geschikt voor haar zou zijn. De overgelegde medische stukken geven verder onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat het op voorhand duidelijk dat eiseres niet in staat is om (binnen een redelijke termijn) al de examenonderdelen te behalen. Er is op dit moment dan ook geen sprake van de situatie dat het eiseres onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt om van haar recht op gezinshereniging gebruik te maken. Gelet op al het voorgaande volgt de rechtbank verweerder vooralsnog in zijn standpunt dat bij eiseres onvoldoende is gebleken van passende inspanningen om te slagen. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor ontheffing van de inburgeringsplicht.
7. Verweerder heeft ook een belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Daarbij heeft verweerder het belang van de Nederlandse overheid afgewogen tegen het persoonlijk belang van eiseres en referent. Verweerder heeft bij zijn beoordeling betrokken dat eiseres niet eerder in Nederland een verblijfsvergunning heeft gehad en dat eiseres en referent aldus het gezinsleven zijn gestart toen zij er niet op konden vertrouwen dat zij dit gezinsleven in Nederland mochten uitoefenen. Referent en eiseres hebben ook nooit samengeleefd. Ook is niet gebleken van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Congo uit te oefenen. Het voorgaande is door eiseres niet betwist. De rechtbank acht de door verweerder gemaakte belangenafweging niet onredelijk en verweerder heeft dan ook geen doorslaggevend gewicht hoeven toe te kennen aan het belang van eiseres bij het uitoefenen van haar gezinsleven in Nederland.
4 artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vb en het arrest K.A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3655 en ECLI:NL:RVS:2015:3656.
5Paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr.
N.H. de Zeeuw, griffier, op 1 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen

:· 7 SEP 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.