ECLI:NL:RBDHA:2022:9180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
21/2819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een Wob-verzoek door de minister van Defensie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2022, wordt het beroep van de Vakbond voor Burger en Militair Defensiepersoneel (VBM) tegen de minister van Defensie beoordeeld. Eiseres had een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), dat door de minister op 30 september 2020 was afgewezen. Eiseres stelde beroep in wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar, waarna de minister op 22 juni 2021 alsnog een besluit nam en enkele documenten gedeeltelijk openbaar maakte. De rechtbank behandelde de zaak op 14 juni 2022, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, omdat de minister inmiddels een inhoudelijke beslissing had genomen. De rechtbank ging verder met de beoordeling van de aanvullende gronden van beroep, waarbij eiseres betoogde dat niet alle documenten die onder het Wob-verzoek vallen, openbaar zijn gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de minister de weigeringsgronden van de Wob op goede gronden had toegepast, maar dat er onvoldoende inzicht was gegeven in de zoekslagen naar aanvullende documenten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de proceskosten van eiseres werden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2819

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2022 in de zaak tussen

Vakbond voor Burger en Militair Defensiepersoneel (VBM), uit Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. H. Nummerdor-Buijs),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. drs. M. Firshert en mr. K.M.A. Snijders).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuurd (Wob).
Verweerder heeft het verzoek met het besluit van 30 september 2020 afgewezen.
Op 8 april 2021 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
Met het bestreden besluit van 22 juni 2021 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op het bezwaar van eiseres en heeft verweerder meerdere documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Ten aanzien van enkele op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verweerder een beroep gedaan op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) en medegedeeld dat alleen de rechtbank van die stukken kennis mag nemen. De rechtbank heeft, in een andere samenstelling, geoordeeld dat de kennisneming van die stukken tot de rechtbank beperkt moet blijven. Eiseres heeft de rechtbank toestemming verleend mede op grond van die stukken uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Namens eiseres was [A] aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Het beroep tegen het niet tijdig beslissen
1. Verweerder heeft na het beroep tegen het niet tijdig beslissen alsnog een inhoudelijke beslissing op bezwaar genomen. Hierdoor heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van het beroep voor zover dat zich richt tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Het beroep wegens het niet-tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
2. Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar ook betrekking op het bestreden besluit. Daarom zal de rechtbank de (aanvullende) gronden van beroep verder behandelen en beoordelen.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres heeft op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van alle documenten in het kader van de bindingspremie of andere financiële tegemoetkomingen die aan de krijgsmacht- en onderdeeladjudanten worden verleend. Verweerder heeft de documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt met toepassing van de artikelen 10 en 11 van de Wob.
Wat is het standpunt van eiseres in beroep?
4. Eiseres heeft het vermoeden dat niet alle documenten die vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek openbaar zijn gemaakt. Zo kan uit de bijlagen 18A, 24 en 25 worden opgemaakt dat er meer informatie onder verweerder berust. Verder wil eiseres weten of verweerder de persoonsgegevens en persoonlijke beleidsopvattingen in de documenten op goede gronden heeft geanonimiseerd. Eiseres is van mening dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) door eiseres niet in de gelegenheid te stellen om te reageren op nieuw ingebrachte stukken in de bezwaarfase. Het organiseren van een tweede hoorzitting was de volledige heroverweging ten goede gekomen. Tot slot, is eiseres van mening dat de proceskostenvergoeding in bezwaar ten onrechte niet aan haar is toegekend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank heeft kennisgenomen van de geheime stukken. Of de gegeven motivering de weigering tot (gedeeltelijke) openbaarmaking in alle gevallen kan dragen, zal de rechtbank hierna beoordelen.
Persoonsgegevens en persoonlijke beleidsopvattingen
6. Voor zover de rechtbank heeft kunnen vaststellen, heeft verweerder de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob op goede gronden toegepast op (delen van) de verschillende documenten die onder het verzoek vallen. Dit geldt ook voor de weigeringsgrond van artikel 11 van de Wob.
Bijlage 18A
7. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat bijlage 12 overeenkomt met bijlage 18A. Bijlage 18A is al aan eiseres overlegd. Het feit dat bijlage 18A van een maand later dateert, komt doordat dit document later definitief is gemaakt. Het concept is echter niet openbaar gemaakt. Het is een Rijksbrede gedragslijn dat concepten niet openbaar worden gemaakt. Als er definitieve versies van documenten beschikbaar zijn, dan zijn dat de documenten die openbaar worden gemaakt.
8. De rechtbank overweegt dat in beginsel niets in de weg staat aan een gedragslijn die – zoals de rechtbank begrijpt – bij de keuze tussen het openbaar maken van een conceptversie van een document of een definitieve versie daarvan, dicteert dat in beginsel de definitieve versie openbaar wordt. Verweerder is ook niet gehouden om in alle gevallen naast de definitieve versie, ook alle conceptversies van een document openbaar te maken. Dit laat echter onverlet dat in zijn algemeenheid niet volgehouden kan worden dat conceptversies van documenten niet onder het bereik van de Wob kunnen vallen. Het kan immers in voorkomende gevallen nuttig zijn om kennis te nemen van de verschillen tussen concepten en de definitieve versie van een document. De vraag of een bestuursorgaan gehouden is conceptversies bij de beoordeling te betrekken hangt daarom met name af van de formulering van het Wob-verzoek. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder in dit geval niet volstaan met de verwijzing naar de definitieve versie (bijlage 18A) zonder te bezien of de conceptversie (bijlage 12) al dan niet gedeeltelijk in aanmerking komt voor openbaarmaking voor een ieder op grond van de Wob. Hierbij is van belang dat uit het Wob-verzoek blijkt dat eiseres alle documenten in relatie tot de bindingspremie en andere financiële tegemoetkomingen wenst en tevens geïnteresseerd is in de totstandkoming van de besluitvorming hierover. In dat licht mocht verweerder niet zonder dit af te stemmen met eiseres de reikwijdte van het Wob-verzoek beperken tot definitieve versies van bepaalde stukken. Verweerder dient inzake de conceptversie die onderdeel is van bijlage 12 – voor zover hij deze nog onder zich heeft – dan ook alsnog te beoordelen of het document in aanmerking komt voor (gedeeltelijke) openbaarmaking.
9. Verweerder heeft verder de verslagen van vergaderingen van het Beraad Personeel Defensie (BPD) en het Krijgsmacht beraad (KmR) met een beroep op dezelfde gedragslijn niet beoordeeld in het geval geen definitieve notulen zijn vastgesteld. De rechtbank is ook ten aanzien van deze documenten van oordeel dat het enkele feit dat het gaat om niet vastgestelde notulen en dus conceptversies, niet zonder meer maakt dat deze documenten niet onder de reikwijdte van een Wob-verzoek kunnen vallen. Ook voor deze documenten geldt dan ook dat verweerder zal moeten beoordelen in hoeverre ze voor openbaarmaking in aanmerking komen.
Bijlage 24 en 25
10. Eiseres heeft gesteld dat de inhoud van bijlage 24 en 25 erop duidt dat er meer informatie is die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt. Verweerder heeft toegelicht dat hij zeer uitvoerig heeft onderzocht of er meer documenten beschikbaar zijn dan nu zijn overgelegd. Intern zijn alle krijgsmachtonderdelen, directeuren en personeelsleden bevraagd. Hieruit zijn geen documenten naar voren gekomen. Er is ook geen sms- of mailverkeer beschikbaar. Uit bijlagen 24 en 25 kan daarom – anders dan eiseres betoogt – niet worden afgeleid dat er meer informatie aanwezig is.
11. De rechtbank overweegt in dit verband dat verweerder slechts in algemene zin heeft beschreven hoe de zoekslag naar aanvullende documenten heeft plaatsgevonden. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat onvoldoende inzicht bestaat in de concrete zoekslag(en) die is (of zijn) verricht. Verweerder heeft niet vermeld welke functionaris(sen) heeft (of hebben) gezocht, in welke (digitale) archieven is gezocht en met welke zoektermen. Bij gebrek hieraan kan er niet vanuit gegaan worden dat er niet meer informatie beschikbaar is. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder hier alsnog inzicht in moet geven.
Externe rechtsbijstandverlener
12. Verweerder betoogt dat hij niet gehouden is tot vergoeding van in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten, omdat eiseres zich laat vertegenwoordigen door een medewerker van dezelfde organisatie. Deze medewerker is volgens verweerder niet aan te merken als een externe rechtsbijstandverlener.
13. De rechtbank overweegt dat eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door een jurist die in dienst is van eiseres. Het bezwaarschrift is door deze gemachtigde ondertekend en ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is in dat geval geen sprake van een bijzondere omstandigheid die ertoe noopt om voor toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Bpb) eiseres en de gemachtigde met elkaar te vereenzelvigen. Er is sprake van een ‘derde’ zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. Verweerder heeft daarom het verzoek om proceskostenvergoeding in de bezwaarfase niet op die grond mogen afwijzen. [1]
14. Uit hetgeen hiervoor onder overweging 8 tot en met 13 is overwogen volgt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven omdat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding en een ondeugdelijke motivering. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat hiertoe nader onderzoek zal moeten plaatsvinden zal de rechtbank geen bestuurlijke lus toepassen en kan zij evenmin zelf in de zaak voorzien.
Conclusie en gevolgen
15. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. Ook ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, ook gelet op hetgeen hiervoor onder 13 is overwogen. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld. Voor zover het beroep gericht is op het niet tijdig beslissen op bezwaar komt dit neer op € 379,50 (1 punt x factor 0,5 x € 759,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat dit onderdeel van deze zaak van licht gewicht is, nu het slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn is overschreden. Voor zover het beroep is gericht op het inhoudelijke besluit komt dit neer op € 1.518,-, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1. In totaal maakt dit een vergoeding ten bedrage van €1.897,50. Verweerder zal in het nieuw te nemen besluit op bezwaar opnieuw moeten beslissen over de proceskostenvergoeding in bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1975.