ECLI:NL:RBDHA:2022:9188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
NL21.17161 (beroep) en NL21.17163 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en afwijzing van verblijfsvergunning als kennismigrant; evenredigheidsbeginsel en hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres, die de Russische nationaliteit heeft. Eiseres had een verblijfsvergunning als kennismigrant, die oorspronkelijk was verleend voor de periode van 1 september 2015 tot 1 september 2020 en later verlengd tot 1 september 2025. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 17 juni 2021 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht tot 6 juli 2018, omdat eiseres sinds die datum enig aandeelhouder was van een onderneming en daardoor niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning als kennismigrant. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft op 15 juli 2022 de zaak behandeld. Eiseres voerde aan dat zij nog steeds als kennismigrant werkzaam was en dat de staatssecretaris haar niet had mogen tegenwerpen dat zij niet had gemeld dat zij aandeelhouder was geworden. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres verplicht was om deze wijziging te melden, aangezien haar verblijfsrecht was gekoppeld aan de kwalificatie als kennismigrant. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht had ingetrokken, omdat er geen sprake meer was van een arbeidsverhouding.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de staatssecretaris niet verplicht was om een voornemen kenbaar te maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. Eiseres werd gewezen op de mogelijkheid om binnen vier weken een beroepschrift in te dienen bij de Raad van State als zij het niet eens was met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.17161 (beroep) en NL21.17163 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken en de aanvraag voor een verblijfsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL21.17161) ingesteld. Ook heeft eiseres een verzoek om een voorlopige voorziening (NL21.17163) ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2022 op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft de Russische nationaliteit. Zij heeft met ingang van 1 september 2015 tot 1 september 2020 een verblijfsvergunning gekregen voor arbeid als kennismigrant bij [B.V.] B.V. Deze verblijfsvergunning is verlengd tot 1 september 2025. Op 27 november 2020 heeft eisers een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en/of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht tot 6 juli 2018 en de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft dit besluit als volgt toegelicht. Sinds 6 juli 2018 is eiseres enig aandeelhouder van [bedrijf] en [bedrijf] is enig aandeelhouder van [B.V.] B.V. Eiseres wordt als enig aandeelhouder van [B.V.] B.V. als zelfstandige beschouwd en voldoet dus niet langer aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning met het doel ‘arbeid als kennismigrant’. [1] Eiseres heeft van de gewijzigde situatie geen melding gemaakt, zodat verweerder de verblijfsvergunning ook op die grond kon intrekken. Daarbij beschikt zij niet over een geldige mvv en komt zij niet in aanmerking voor vrijstelling van dit vereiste. Vanwege de intrekking is er geen sprake van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland. Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Het feit dat eiseres per 6 juli 2018 enig aandeelhouder is van [B.V.] B.V. betekent niet dat zij geen arbeid als kennismigrant verricht. Eiseres is nog steeds in dienst van dezelfde referent en is dezelfde arbeid blijven verrichten. Verweerder mag eiseres niet tegenwerpen zij niet heeft gemeld dat zij vanaf 6 juli 2018 enig aandeelhouder is geworden omdat zij niet kon weten dat dit moest of van belang was. Dit blijkt namelijk niet uit het aanvraagformulier voor verblijf als kennismigrant en ook niet uit de informatie op de website. Eiseres heeft in Nederland gestudeerd en de opgedane kennis ten bate van de Nederlandse economie ingezet. Zij was werkzaam tegen een riant en bestendig inkomen. Zij voldoet ook aan de vereisten voor ‘arbeid als zelfstandige’. Als zij de wijziging wel zou hebben doorgegeven zou zij deze vergunning hebben gekregen. Door deze omstandigheden niet mee te wegen is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel tot stand gekomen. Eiseres moet vrijgesteld worden van het mvv-vereiste, omdat haar uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [2] Ook komt eiseres in aanmerking voor voortgezet verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM. Ten slotte heeft verweerder onterecht geen voornemen kenbaar gemaakt en had verweerder eiseres moeten horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Intrekking en verlenging van de verblijfsvergunning
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres als kennismigrant met terugwerkende kracht per 6 juli 2018 mogen intrekken. Niet in geschil is dat eiseres sinds 6 juli 2018 enig aandeelhouder is geworden van de onderneming [B.V.] B.V. Hiermee staat vast dat tussen eiseres en [B.V.] B.V. niet langer sprake is van een arbeidsverhouding. Zij kwalificeert daarom niet langer als kennismigrant. [3] Er is vanaf 6 juli 2018 sprake van arbeid als zelfstandige. [4] Dat de Belastingdienst haar nog steeds als werknemer ziet, zoals eiseres stelt, leidt niet tot een ander oordeel.
5. Het feit dat op het aanvraagformulier voor verblijf als kennismigrant niet is gevraagd naar de aandelensituatie laat onverlet dat eiseres verplicht was om een melding te maken van het feit dat zij enig aandeelhouder is geworden. Op eiseres rust immers de verplichting om geen onjuiste gegevens dan wel gegevens achter te houden die mogelijk kunnen leiden tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag dan wel de verlenging daarvan. [5] Bovendien had eiseres kunnen weten dat deze omstandigheid relevant was. Dit volgt al uit het feit dat haar verblijfsrecht was gekoppeld aan de kwalificatie kennismigrant. Op het aanvraagformulier is onder 6 ‘Term of employment’ duidelijk vermeld dat de kennismigrant die arbeid in loondienst verricht in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als kennismigrant. Bovendien vermeldt de kennisgeving van 30 juni 2015 aan [B.V.] B.V. dat zowel [B.V.] B.V. als eiseres verplicht zijn wijzigingen die van invloed kunnen zijn op het verblijfsrecht van eiseres aan de IND te melden. Op eiseres rustte deze verplichting niet alleen als kennismigrant maar ook als eigenaar van [B.V.] B.V.
6. Op grond van het voorgaande komt eiseres ook niet in aanmerking voor verlenging van de verblijfsvergunning als kennismigrant. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de beroepsgronden die betrekking hebben op het mvv-vereiste, of de vrijstelling daarvan.
Evenredigheidsbeginsel
7. De rechtbank is verder van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. [6] De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het belang van verweerder bij de juiste toepassing van de voorwaarden van de kennismigrantenregeling een legitiem belang is. [7] Zoals hiervoor onder r.o. 5. is overwogen, had eiseres kunnen weten dat zij de beëindiging van de arbeidsverhouding had moeten melden. Dat eiseres betoogt aan de voorwaarden te voldoen voor een verblijfsvergunning als zelfstandig ondernemer, zonder nadere onderbouwing, leidt niet tot het oordeel dat verweerder had moeten afwijken van zijn beleid. Indien eiseres alsnog in aanmerking denkt te komen voor een dergelijke vergunning, kan zij bij verweerder een aanvraag indienen. Van extreem formalisme van verweerder, zoals eiseres op zitting heeft aangevoerd, is niet gebleken.
Artikel 8 van het EVRM
8. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat ze in aanmerking komt voor voortgezet verblijf in Nederland op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat verweerder alle belangen van eiseres kenbaar heeft betrokken in de belangenafweging. Alhoewel eiseres stelt een duurzame relatie te hebben in Nederland, is er geen sprake van een objectieve of subjectieve belemmering om het familie- een gezinsleven in Rusland voort te zetten. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat het aannemelijk is dat eiseres haar privéleven in Rusland opnieuw kan opbouwen, omdat ze daar langdurig heeft gewoond. Dat eiseres in Nederland een auto en een huis heeft gekocht, is onvoldoende om te spreken van een beschermenswaardig privéleven.
Voornemen
9. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder niet verplicht om een voornemen kenbaar te maken. Verweerder heeft daar terecht aan ten grondslag gelegd dat eiseres zelf de benodigde informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat ze niet langer als kennismigrant kwalificeert. [8]
Hoorplicht
10. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van de gronden van het bezwaar van eisers, mocht verweerder afzien van het horen van eisers.
Wat is de conclusie?
11. Het beroep is ongegrond.
12. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [9]
13. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie paragraaf B6/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie paragraaf B6/2.3 van de Vc 2000.
4.Zie paragraaf B6/2.5 van de Vc 2000.
5.Zie artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
6.Zie artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:173, r.o. 10.2; zie ook de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3294, r.o. 4.1.
8.Zie artikel 4:7 en artikel 4:8 van de Awb.
9.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.