ECLI:NL:RBDHA:2022:9357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
SGR 21/1700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van Tozo-aanvragen en terugvordering van voorschotten op basis van woonplaatsbepaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandig ondernemer, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Eiseres had aanvragen ingediend voor uitkeringen op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo) voor de periodes van 1 maart 2020 tot en met 30 mei 2020, 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, en vanaf 1 oktober 2020. De aanvragen werden door het college afgewezen en de verstrekte voorschotten werden teruggevorderd, omdat eiseres niet op het opgegeven adres woonde. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde de bezwaren ongegrond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de periode waarover de Tozo-aanvragen zijn gedaan, loopt van 1 maart 2020 tot en met 6 november 2020. De rechtbank oordeelde dat het college terecht heeft gesteld dat eiseres in deze periode niet haar hoofdverblijf in Zoetermeer had. Eiseres had verklaard dat zij sinds maart 2020 niet meer op het opgegeven adres woonde en dat zij op verschillende plaatsen verbleef, waaronder bij haar oma. De rechtbank concludeerde dat de inschrijving in de Basisregistratie Personen (Brp) niet bepalend is voor de woonplaats, maar dat de feitelijke woon- en verblijfsituatie leidend is.

De rechtbank oordeelde dat eiseres geen recht had op de Tozo-uitkeringen, omdat zij niet in Zoetermeer woonde. Hierdoor was het college gerechtigd om de aanvragen af te wijzen en de voorschotten terug te vorderen. Eiseres kreeg geen gelijk in haar beroep en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1700

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: C.P. Pijnen).

Procesverloop

In afzonderlijke besluiten van 6 november 2020 (primaire besluiten) heeft het college de aanvragen van eiseres om een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers 1, 2 en 3 (Tozo) afgewezen en verstrekte voorschotten van eiseres teruggevorderd.
In het besluit van 5 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de hiertegen gerichte bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiseres is werkzaam als zelfstandig ondernemer. Haar eenmanszaak houdt zich bezig met het beoefenen van podiumkunst. Op 19 mei 2020, 21 juni 2020 en op 9 oktober 2020 heeft zij aanvragen ingediend voor uitkeringen op grond van de Tozo 1, 2 en 3 voor de perioden 1 maart 2020 tot en met 30 mei 2020, 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 en vanaf 1 oktober 2020. Daarbij heeft zij als woonadres [adres] [huisnummer] in [plaats 1] (hierna: IJ) opgegeven. Bij de eerste aanvraag is een bankafschrift overgelegd van 31 maart 2020 met daarop een adres in [plaats 2] . Over de perioden van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 en van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 zijn aan eiseres voorschotten verstrekt.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvragen is onderzoek in de Basisregistratie personen (Brp) gedaan. Op adres IJ staat eiseres ingeschreven, haar oom, diens vriendin en zijn zoon. In de Brp stond het adres sinds 30 juni 2020 in onderzoek. Een controleur basisregistratie van de gemeente heeft op 8 oktober 2020 op adres IJ een huisbezoek afgelegd. Tijdens dit huisbezoek heeft de controleur twee personen gesproken, die op adres IJ staan ingeschreven, waaronder de oom van eiseres. De controleur heeft van hen tijdens dit bezoek gehoord dat eiseres niet op adres IJ woont en daar nooit heeft gewoond. Hiervan heeft de controleur verslag gedaan op het formulier huisbezoek. De oom van eiseres heeft op 8 oktober 2020 een verklaring ondertekend waarin staat dat eiseres niet op het adres IJ woont. Hierin heeft het college aanleiding gezien de aanvragen van eiseres af te wijzen op de grond dat eiseres niet op adres IJ in [plaats 1] woont.
1.3.
In bezwaar heeft eiseres verklaard dat zij sinds maart 2020 feitelijk niet meer op adres IJ woont en op diverse plaatsen buiten [plaats 1] verblijft. Regelmatig verblijft zij bij haar oma in [provincie] en daar gaat zij zich ook inschrijven. Er zijn geen spullen of kleding meer van haar op adres IJ. Zij heeft geen sleutel van de woning. Zij heeft opslagruimte gehuurd in [plaats 3] en de post wordt regelmatig doorgestuurd naar haar oma. Eiseres denkt dat de vriendin van haar oom dat doet. Het adres in [plaats 2] is het woonadres van de moeder van eiseres.
1.4
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres vanaf maart 2020 geen woonplaats heeft in [plaats 1] .
Wat vinden eiseres en het college in beroep?
2.
2.1.
Eiseres voert aan dat zij op 25 november 2018 bij haar oom op adres B in [plaats 1] is gaan wonen. Zij is op 30 oktober 2019 met hem verhuisd naar adres IJ. De oom kreeg een relatie met zijn huidige vriendin en afgesproken was dat eiseres in 2020 een eigen woonplek zou zoeken. Door de coronacrisis had eiseres geen inkomsten en is zij gestopt met zoeken naar andere woonruimte. Dit bracht veel stress met zich mee, waardoor eiseres tijdelijk bij haar oma en bij vrienden verbleef. Het adresonderzoek vond plaats naar aanleiding van het verzoek van de vriendin van haar oom om haar van adres IJ uit te schrijven. De persoonlijke spullen van eiseres waren op dat moment al twee jaar opgeslagen in een box. De spullen en kleding die zij echt nodig had, heeft zij meegenomen naar haar oma. Zij verblijft bij haar oma in [provincie] . Het adresonderzoek is volgens eiseres niet goed verricht en ten onrechte gestart. Eiseres heeft de Tozo-uitkeringen in [plaats 1] gevraagd omdat zij daar in de Brp stond ingeschreven. Zij stelt dat zij weinig tot geen inkomsten heeft en de voorschotten niet kan terugbetalen.
2.2.
Volgens het college blijkt uit het adresonderzoek, de pintransacties op het bankafschrift en de verklaring van eiseres naar aanleiding van de door haar ingediende bezwaren dat zij geen woonplaats heeft in Zoetermeer.
Wat is het juridisch kader?
3. Artikel 78f van de Participatiewet (Pw) vormt de grondslag voor de Tozo. Dit betekent dat de artikelen van de Pw op de Tozo van toepassing zijn, voor zover in de Tozo niet wordt afgeweken van de in artikel 78f van de Pw genoemde artikelen..
3.1.
In artikel 40, eerste lid, van de Pw is bepaald dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 1:10, eerste lid, en 1:11, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge artikel 1:10, eerste lid, van het BW bevindt de woonplaats van een natuurlijke persoon zich te zijner woonstede, dat wil zeggen daar waar hij daadwerkelijk woont, en bij gebreke van een woonstede, ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. In artikel 1:11, eerste lid, van het BW is bepaald dat een natuurlijk persoon zijn woonstede verliest door daden, waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven. Dit sluit niet uit dat een woonstede ook op grond van andere feiten en omstandigheden verloren kan gaan. Onder woonstede wordt een woning verstaan. De woonstede van een betrokkene is dan daar waar zijn hoofdverblijf is.
3.2.
Voor het antwoord op de vraag waar de woonplaats in de zin van artikel 40, eerste lid, van de Pw is, is uitsluitend bepalend waar de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft en, als geen hoofdverblijf is aan te wijzen, waar hij werkelijk verblijft. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Geen doorslaggevende betekenis komt toe aan de inschrijving in de Brp. [1]
3.3.
Als de woon- en verblijfsituatie wordt gewijzigd met een vooropgezet tijdelijk karakter wordt daarmee in beginsel niet het woonadres verplaatst. Dit geldt als de wijziging van korte duur is en verband houdt met het tijdelijk niet of niet goed kunnen bewonen van de eigen woning. Daarnaast is vereist dat er geen aanwijzingen zijn dat de betrokkene zich in die periode elders heeft gevestigd en de betrokkene moet na die – korte – periode in zijn/haar woning zijn teruggekeerd. [2]
Wat oordeelt de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat de hier te beoordelen periode loopt van 1 maart 2020 (de datum met ingang waarvan om Tozo wordt gevraagd) tot en met 6 november 2020 (de datum van de primaire besluiten). Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in deze periode niet in [plaats 1] woonde.
4.1.
Anders dan eiseres lijkt te veronderstellen bestaat het recht op Tozo jegens de gemeente waar zij haar hoofdverblijf heeft. Dat hoeft niet de gemeente te zijn waar zij in de Brp staat ingeschreven. Uit de verklaring van eiseres in bezwaar, zoals genoemd in 1.3, blijkt dat zij adres IJ had verlaten en buiten Zoetermeer verbleef. Deze verklaring wordt ondersteund door het bankafschrift van eiseres van maart 2020, dat naar eiseres op het adres van haar moeder in [plaats 2] is gestuurd. Van een vooropgezet tijdelijk karakter van haar verblijf bij haar oma en bij vrienden is geen sprake nu eiseres niet naar de woning aan adres IJ is teruggekeerd.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat eiseres in de te beoordelen periode niet haar hoofdverblijf in Zoetermeer had. Dit betekent dat het college de aanvragen om een Tozo-uitkering terecht heeft afgewezen.
4.3.
Nu geen recht bestaat op Tozo, kan het college de verstrekte voorschotten van eiseres terugvorderen. Voor zover eiseres een beroep doet op dringende redenen om van terugvordering af te zien, zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw, slaagt dit niet. De financiële gevolgen van de terugvordering doen zich pas voor op het moment dat daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan en eiseres heeft dan de bescherming van de beslagvrije voet, zoals geregeld in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering, en daarmee van dringende redenen, is daarom niet gebleken.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk. Dit betekent dat het college de aanvragen om Tozo terecht heeft afgewezen en de aan eiseres verstrekte voorschotten heeft kunnen terugvorderen. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3038, en van 8 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:546.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 januari 2021,ECLI:NL:CRVB:2021:1137.