ECLI:NL:RBDHA:2022:9357
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van Tozo-aanvragen en terugvordering van voorschotten op basis van woonplaatsbepaling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandig ondernemer, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Eiseres had aanvragen ingediend voor uitkeringen op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo) voor de periodes van 1 maart 2020 tot en met 30 mei 2020, 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, en vanaf 1 oktober 2020. De aanvragen werden door het college afgewezen en de verstrekte voorschotten werden teruggevorderd, omdat eiseres niet op het opgegeven adres woonde. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde de bezwaren ongegrond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de periode waarover de Tozo-aanvragen zijn gedaan, loopt van 1 maart 2020 tot en met 6 november 2020. De rechtbank oordeelde dat het college terecht heeft gesteld dat eiseres in deze periode niet haar hoofdverblijf in Zoetermeer had. Eiseres had verklaard dat zij sinds maart 2020 niet meer op het opgegeven adres woonde en dat zij op verschillende plaatsen verbleef, waaronder bij haar oma. De rechtbank concludeerde dat de inschrijving in de Basisregistratie Personen (Brp) niet bepalend is voor de woonplaats, maar dat de feitelijke woon- en verblijfsituatie leidend is.
De rechtbank oordeelde dat eiseres geen recht had op de Tozo-uitkeringen, omdat zij niet in Zoetermeer woonde. Hierdoor was het college gerechtigd om de aanvragen af te wijzen en de voorschotten terug te vorderen. Eiseres kreeg geen gelijk in haar beroep en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.