ECLI:NL:RBDHA:2022:9428
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en de toepassing van het 8+8-wekenmodel
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak waarin het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag gegrond werd verklaard. De opposant had op 29 juli 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak van 7 april 2021 de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verplicht om binnen bepaalde termijnen te beslissen op de aanvraag en een dwangsom opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden.
De opposant stelde verzet in omdat hij meende dat de rechtbank ten onrechte zonder zitting had geoordeeld en dat de termijn die aan de staatssecretaris was opgelegd niet correct was. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris inderdaad niet tijdig had beslist en dat de eerdere uitspraak zonder zitting kon worden gedaan omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank oordeelde dat de opposant niet voldoende argumenten had aangedragen die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel.
De rechtbank bevestigde dat de opgelegde termijn voor de staatssecretaris, gebaseerd op het 8+8-wekenmodel, passend was in het kader van asielprocedures. Dit model houdt rekening met de complexiteit van asielzaken en de noodzaak voor zorgvuldige beoordeling, vooral gezien het verbod op refoulement. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.