ECLI:NL:RBDHA:2022:9428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
NL21.1090 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en de toepassing van het 8+8-wekenmodel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak waarin het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag gegrond werd verklaard. De opposant had op 29 juli 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak van 7 april 2021 de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verplicht om binnen bepaalde termijnen te beslissen op de aanvraag en een dwangsom opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden.

De opposant stelde verzet in omdat hij meende dat de rechtbank ten onrechte zonder zitting had geoordeeld en dat de termijn die aan de staatssecretaris was opgelegd niet correct was. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris inderdaad niet tijdig had beslist en dat de eerdere uitspraak zonder zitting kon worden gedaan omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank oordeelde dat de opposant niet voldoende argumenten had aangedragen die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel.

De rechtbank bevestigde dat de opgelegde termijn voor de staatssecretaris, gebaseerd op het 8+8-wekenmodel, passend was in het kader van asielprocedures. Dit model houdt rekening met de complexiteit van asielzaken en de noodzaak voor zorgvuldige beoordeling, vooral gezien het verbod op refoulement. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1090 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant] , opposant,

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Sewnath).

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 29 juli 2019 om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 7 april 2021 (de bestreden uitspraak) heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid termijnen gesteld om opposant te horen en te beslissen op de asielaanvraag en bepaald dat hij aan opposant een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat hij de genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. [1]

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. De staatssecretaris heeft niet tijdig op de asielaanvraag van opposant beslist. De rechtbank heeft met de bestreden uitspraak het beroep zonder zitting gegrond verklaard [2] en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken, vanaf de dag van bekendmaking van de uitspraak, een gehoor te houden voor de taalanalyse en binnen acht weken na dat gehoor op de aanvraag te beslissen. De staatssecretaris moet in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak op de aanvraag beslissen. De rechtbank heeft deze uitspraak gedaan zonder zitting, omdat zij van oordeel was dat haar eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
Waarom is opposant het niet eens met de bestreden uitspraak?
2. Opposant stelt dat de uitspaak niet correct is, omdat op 16 februari 2021 een taalanalyse is afgenomen en de rechtbank in de bestreden uitspraak ervan is uitgegaan dat dit nog niet was gedaan. De rechtbank had verweerder een termijn van twee weken moeten opleggen om op de asielaanvraag te beslissen.
Wat zijn de regels in verzet?
3. Verzet ziet op de vraag of de rechtbank ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van opposant. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in verzet beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan dient de rechter het verzet gegrond te verklaren zodat nader onderzoek kan plaatsvinden. [3]
4. Daar komt bij dat een beroep wegens niet tijdig beslissen in beginsel buiten zitting wordt afgedaan, omdat zo’n beroep vaak eenvoudig is. De rechter hoeft meestal slechts vast te stellen wanneer de aanvraag is ingediend en daarbij de wettelijke beslistermijn op te tellen. De rechter heeft wel de bevoegdheid om een beroep wegens niet tijdig beslissen op zitting te behandelen. Deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld gebruikt worden als niet duidelijk is of de beslistermijn is overschreden en, of en voor hoelang, de beslistermijn moet worden opgeschort als bedoeld in artikel 4:15 van de Awb.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat de rechtbank zonder zitting uitspraak heeft kunnen doen op het beroep van opposant tegen het niet tijdig beslissen, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. Opposant betwist niet dat het beroep gegrond is, maar enkel de termijn die de rechtbank de staatssecretaris heeft opgelegd om alsnog een besluit te nemen. De opgelegde termijn is echter gebaseerd op rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. [4] De hoogste bestuursrechter is van oordeel dat de rechter bij een gegrond beroep tegen het niet tijdig beslissen in bijzondere gevallen een andere termijn kan bepalen voor het bekendmaken van een besluit dan de twee weken in de wet. [5] De wetgever biedt deze ruimte zodat de rechter een verantwoorde keuze kan maken tussen snelheid en zorgvuldigheid, waarbij de nadere termijn niet onnodig lang of onrealistisch kort is. Bij asielzaken houdt de rechter rekening met de complexe bestuurlijke procedure, de bovengrens van de beslistermijn in asielzaken van 21 maanden en het belang van een goede beoordeling vanwege het verbod op refoulement. In dit kader heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat het 8+8-wekenmodel passend kan zijn bij de behandeling van een asielaanvraag. [6] In wat opposant aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat in de bestreden uitspraak ten onrechte voor deze termijn is gekozen. Dat volgens opposant geen taalanalyse meer hoeft te worden verricht is daartoe onvoldoende. Hoewel met de opgelegde termijn de bovengrens van de beslistermijn van 21 maanden mogelijk wordt overschreden, is dit ook onvoldoende voor een ander oordeel. De opgelegde termijn is naar het oordeel van de rechtbank niet onnodig lang, gelet op de beperkte overschrijding, de complexiteit van de asielaanvraag en het belang van een zorgvuldige beoordeling van het verbod op refoulement.
Wat is de conclusie?
6. De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande geen aanleiding anders te oordelen dan in de bestreden uitspraak. Het verzet is ongegrond, wat betekent dat de bestreden uitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
2.Zie artikel 8:55b, eerste lid, en artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2030, r.o. 1).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560, r.o. 4).
5.Zie artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560, r.o. 4.2.).