In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een asielaanvraag van een Turkse nationaliteit die op 11 augustus 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond is afgewezen. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. N.C. Blomjous, heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. De rechtbank verklaarde het beroep op 13 oktober 2020 ongegrond, maar deze uitspraak werd op 28 april 2022 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor herbeoordeling.
Tijdens de zitting op 8 juni 2022 heeft de rechtbank de zaak opnieuw behandeld. Eiser heeft verklaard dat hij in Turkije problemen heeft ondervonden vanwege zijn politieke overtuiging en vreest voor zijn veiligheid bij terugkeer. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vraag of van eiser terughoudendheid mag worden gevraagd bij het uiten van zijn politieke overtuiging centraal staat. De rechtbank concludeert dat, hoewel het Unierecht niet vereist dat iemand met een politieke overtuiging terughoudend is, het wel mogelijk is dat van eiser terughoudendheid mag worden verwacht.
De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van openlijke uitingen van zijn politieke overtuiging en dat hij geen lid is van een politieke partij of betrokken is geweest bij politieke activiteiten. Daarom is de rechtbank van mening dat van eiser kan worden verwacht dat hij zijn politieke overtuiging bij terugkeer naar Turkije verbergt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.