ECLI:NL:RBDHA:2022:9446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
NL22.8100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugverwijzing en terughoudendheid bij politieke overtuiging in asielzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een asielaanvraag van een Turkse nationaliteit die op 11 augustus 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond is afgewezen. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. N.C. Blomjous, heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. De rechtbank verklaarde het beroep op 13 oktober 2020 ongegrond, maar deze uitspraak werd op 28 april 2022 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor herbeoordeling.

Tijdens de zitting op 8 juni 2022 heeft de rechtbank de zaak opnieuw behandeld. Eiser heeft verklaard dat hij in Turkije problemen heeft ondervonden vanwege zijn politieke overtuiging en vreest voor zijn veiligheid bij terugkeer. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vraag of van eiser terughoudendheid mag worden gevraagd bij het uiten van zijn politieke overtuiging centraal staat. De rechtbank concludeert dat, hoewel het Unierecht niet vereist dat iemand met een politieke overtuiging terughoudend is, het wel mogelijk is dat van eiser terughoudendheid mag worden verwacht.

De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van openlijke uitingen van zijn politieke overtuiging en dat hij geen lid is van een politieke partij of betrokken is geweest bij politieke activiteiten. Daarom is de rechtbank van mening dat van eiser kan worden verwacht dat hij zijn politieke overtuiging bij terugkeer naar Turkije verbergt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.8100
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats op 13 oktober 2020 ongegrond verklaard. [1] Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 april 2022 is deze uitspraak vernietigd en is de zaak naar de rechtbank terugverwezen om opnieuw uitspraak op het beroep te doen. [2]
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [de persoon] , tolk in de Turkse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft onder meer aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Turkije in 2018 problemen heeft ondervonden vanwege zijn politieke overtuiging en daardoor vreest hij dat hij gevaar loopt bij terugkeer in Turkije. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij bij terugkeer vreest dat hij de militaire dienst in moet en hij hierbij problemen zal ondervinden vanwege zijn etniciteit, politieke voorkeur en zijn religie.
2. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit, herkomst en geloof;
- gebeurtenissen in 2018;
- politieke overtuiging;
- eiser stelt bij terugkeer in militaire dienst te moeten.
Verweerder acht alle elementen geloofwaardig. Verweerder meent dat eiser bescherming van de Turkse autoriteiten moet vragen. Verder stelt verweerder dat eiser een politieke mening heeft die in Turkije als controversieel kan worden ervaren, maar die is niet zo fundamenteel dat van eiser bij terugkeer geen terughoudende opstelling mag worden verwacht. Verweerder overweegt daarbij dat niet is gebleken van politieke activiteiten of lidmaatschap van een politieke partij op grond waarvan eiser in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan. Ten aanzien van de dienstplicht stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser bij terugkeer een ernstige, onevenredige of discriminatoire bestraffing te wachten staat. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
3. Uit de voormelde Afdelingsuitspraak van 28 april 2022 volgt dat de onderhavige zaak is terugverwezen, omdat de rechtbank onterecht de vraag of van eiser terughoudendheid mag worden gevraagd bij het uiten van zijn politieke overtuiging onbeantwoord heeft gelaten. Gelet op deze uitspraak ligt enkel ter beoordeling voor of van eiser terughoudendheid mag worden gevraagd bij het uiten van zijn politieke overtuiging.
4. Eiser stelt dat, zodra is vast komen te staan dat sprake is van een politieke overtuiging zoals bij eiser het geval is, uit het Unierecht niet volgt dat diegene dan terughoudend dient te zijn met het uiten van zijn politieke overtuiging. De rechtbank overweegt dat het Unierecht niet vereist dat iemand met een politieke overtuiging terughoudend is, maar dat het gaat om de vraag of terughoudendheid mag worden verwacht. De rechtbank is van oordeel dat van eiser bij terugkeer naar Turkije terughoudendheid mag worden verwacht. Zoals de rechtbank ook in rechtsoverweging 6.4 van de uitspraak van
13 oktober 2020 heeft overwogen, is in het geval van eiser geen sprake van openlijk uiten van kritiek. Dat eiser tijdens zijn studie in een discussie een keer zijn politieke mening heeft geuit, acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. Eiser heeft in zijn verklaringen geen andere concrete voorbeelden genoemd waarop hij zijn politieke mening openlijk heeft geuit. Bovendien is eiser geen lid van een politieke partij of heeft hij politieke activiteiten verricht. Niet is gebleken dat eisers politieke overtuiging zodanig belangrijk is voor zijn identiteit of morele integriteit dat van hem niet mag worden gevraagd dat hij deze overtuiging opgeeft of verbergt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr.T. van Soldt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL20.15672 en NL20.15673.